ECLI:NL:PHR:2012:BV2862

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00630
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon in Maastricht

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 28 januari 2010 de verdachte veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, met een gevangenisstraf van zes maanden. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 juni 2007 in Maastricht, waar de verdachte samen met een medeverdachte, [betrokkene 1], betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, [slachtoffer]. De feiten zijn als volgt: de verdachte en [betrokkene 1] liepen over de Sint Maartenslaan toen zij het slachtoffer tegenkwamen. [Betrokkene 1] sloeg het slachtoffer in het gezicht en trok hem van zijn fiets. Het slachtoffer probeerde te vluchten, maar werd achterna gezeten door de verdachte en [betrokkene 1]. Tijdens deze achtervolging werd het slachtoffer door [betrokkene 1] herhaaldelijk geschopt en kreeg hij een trap in het gezicht. De verdachte heeft zich tijdens deze gewelddadigheden niet gedistantieerd van [betrokkene 1] en heeft geen poging gedaan om het geweld te stoppen.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 maart 2012 geoordeeld dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ook al heeft hij zelf geen geweld gepleegd. De Hoge Raad benadrukt dat de aanwezigheid in een groep die geweld pleegt niet voldoende is om te spreken van 'in vereniging' geweld plegen, tenzij er sprake is van een wezenlijke bijdrage aan het geweld. In dit geval heeft de verdachte door het achterna rennen van het slachtoffer en het niet distantiëren van het geweld, bijgedragen aan de gewelddadigheden. De Hoge Raad heeft de veroordeling van het Hof bevestigd, maar heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Conclusie

Nr. S 10/00630
Mr. Vegter
Zitting 10 januari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 28 januari 2010 de verdachte ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Voorts heeft het Hof teruggave gelast van inbeslaggenomen goederen. Bovendien heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.091,30 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, alsmede aan de verdachte een schadevergoedings-maatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde gevangenisstraf van twee maanden.
2. Mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht, heeft namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft namens de verdachte bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen niet had mogen afleiden dat de verdachte 'in vereniging' geweld heeft gepleegd tegen een persoon.
4. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij op 16 juni 2007 in de gemeente Maastricht met een ander op de openbare weg, de Sint Maartenslaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en schoppen van [slachtoffer]."
5. De aanvulling met bewijsmiddelen op het bestreden arrest houdt het volgende in:
"In de hieronder opgenomen bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de Politie Regio Limburg Zuid, Recherche Maastricht, dossiernummer 2007086717, op ambtseed opgemaakt en gesloten op 6 augustus 2007 door brigadier [verbalisant 1], met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, doorgenummerd dossierblz. 001 - 091.
1. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt op 16 juni 2007 door de hoofdagent van politie [verbalisant 2], doorgenummerde dossierblz. 046 - 048, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Op 16 juni 2007 fietste ik te Maastricht de Rechtstraat in. Ik kwam op de hoek van de Rechtstraat met de Sint Maartenslaan uit. Op enig moment hoorde ik hard schreeuwen. Plotseling voelde ik dat ik een harde klap kreeg. Ik voelde dat ik al fietsend ten val kwam. Het enige dat ik mij daarna nog kan herinneren is het feit dat ik in een rolstoel zat in het ziekenhuis. Ik heb hoofdpijn, heb een aantal builen op mijn hoofd, heb veel pijn aan mijn ribben en in mijn gezicht.
2. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt op 16 juni 2007 door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], brigadier en agent van politie, doorgenummerde dossierblz. 041 - 042, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als relaas van verrichtingen en bevindingen van de verbalisanten:
Op 16 juni 2007 kregen wij opdracht te rijden naar de Sint Maartenslaan te Maastricht. Daar zagen wij een persoon staan. Wij zagen dat deze persoon, [slachtoffer], een hoofdwond had. Op de rijbaan van de Sint Maartenslaan zagen wij tevens bloed liggen. Ter plaatse werden wij aangesproken door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 9 juli 2007, opgemaakt te Maastricht door de arts Gorissen, doorgenummerde dossierblz. 55, voor zover inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Naam: [achternaam slachtoffer]
Voornamen: [voornamen slachtoffer]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Snijwond bovenlip, snij wond behaarde hoofdhuid
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 16/06/07
4. De verklaring van verdachte, ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 mei 2009, voor zover deze - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Op 16 juni 2007 liep ik samen met mijn vriend [betrokkene 1] over de Sint Maartenslaan te Maastricht. Op enig moment passeerde een fietser waarvan ik later begreep dat het [slachtoffer] was. [Betrokkene 1] liep op hem toe en sloeg hem vol in het gezicht. Ik zag dat hij ([slachtoffer], opm. hof) wegrende. [Betrokkene 1] ging vervolgens achter hem aan. Ik ben daarop achter [betrokkene 1] aangerend. [Betrokkene 1] kreeg [slachtoffer] ongeveer 50 meter verderop te pakken. Ik zag dat hij [slachtoffer] natrapte. Ik zag dat [slachtoffer] bloedde.
5. De verklaring van getuige [betrokkene 1], ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 28 mei 2009, voor zover deze - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Over het gebeuren kan ik verklaren dat ik op 16 juni 2007 met verdachte op stap was geweest in het centrum van Maastricht. Wij liepen op de stoep toen ons een man tegemoet fietste. Het was [slachtoffer]. In een opwelling sloeg ik [slachtoffer] vol in zijn gezicht en trok hem vervolgens van zijn fiets. [Slachtoffer] rende weg. Ik ben achter [slachtoffer] aangerend. Daarbij is verdachte achter mij aangerend. Ik kreeg [slachtoffer] te pakken en pakte hem bij zijn schouder, draaide hem om en ging met hem in gevecht waarbij ik hem een paar "knietjes" heb gegeven. [Slachtoffer] slaagde er op enig moment in om te ontkomen en rende weg. Vervolgens liepen verdachte en ik weg. Toen wij 10 tot 15 meter van de plek waar ik [slachtoffer] de "knietjes" had gegeven weggelopen waren, ben ik terug gelopen en heb ik [slachtoffer] nog een keer in het gezicht getrapt. Verdachte is met mij meegelopen en stond daarbij.
6. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt op 16 juni 2007 door de brigadier van politie [verbalisant 3], doorgenummerde dossierblz. 075 - 076, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [getuige 2]:
Op 16 juni 2007 bevond ik mij in mijn kamer aan de Sint Maartenslaan te Maastricht. Ik hoorde geschreeuw buiten op straat en keek uit het raam. Ik zie dat een persoon op de grond op de straat (rijbaan) ligt. Ik zie dat er twee mannen bij staan. Ik zie dat een van deze mannen een trap geeft naar de persoon die op straat ligt. Ik zie dan dat de mannen wegrennen.
7. Een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 22 september 2009, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 2]:
Ik zag dat een man op zijn buik languit bijna midden op de weg lag. Er stonden twee personen bij: één op een afstand van ongeveer 1,5 à 2 meter en één vlak naast de liggende persoon. Ik zag dat degene die het dichtst bij stond uithaalde met zijn voet en schopte tegen het gezicht van het slachtoffer. Ik heb niet gezien dat de andere persoon iets deed om de schop te beletten of te stoppen. Ik hoorde noch zag hem iets zeggen tegen de persoon die had geschopt. Na het voorval zijn beide mannen samen weggerend.
8. Een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 22 september 2009, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [getuige 1]:
Op 16 juni 2007 liep ik met een vriendin in Maastricht. Toen we in de St. Maartenslaan liepen zag ik dat 3 personen onze richting uit kwamen lopen. Het was voor mij duidelijk dat er een ruzie gaande was. Op een afstand van ongeveer 50 meter, heb ik gezien dat het slachtoffer ten val is gekomen door toedoen van de twee anderen. Beide personen waren bij deze handelingen betrokken. Het slachtoffer lag daarbij op de rijbaan, op zijn zij, zichzelf beschermend. De situatie kon niet zo worden geïnterpreteerd dat één persoon agressief was en dat de handelingen van de andere persoon gericht waren op het weerhouden van de eerste persoon. Op enig moment zijn de twee samen weggegaan, meer rennend dan lopend."
6. Het bestreden arrest bevat voorts de volgende bewijsoverwegingen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet voldoende uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat verdachte opzet had tot het plegen van openlijk geweld, in die zin dat sprake is geweest van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld dat medeverdachte [betrokkene 1] jegens [slachtoffer] heeft gepleegd. Verdachte wist niet waarom [betrokkene 1] plotseling [slachtoffer] sloeg, van de fiets aftrok en enige tijd daarna trapte en heeft slechts geprobeerd [betrokkene 1] tegen te houden om zo het door deze uitgeoefende geweld te stoppen. Medeverdachte [betrokkene 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord in die zin verklaard en voor zover uit de verklaringen afgelegd door de getuige [getuige 1] anders zou volgen, dienen die verklaringen als niet geloofwaardig en onbruikbaar terzijde te worden gesteld, nu de verklaring van getuige [getuige 1] tegenover de raadsheer-commissaris op 22 september 2009 inhoudelijk niet overeenkomt met haar verklaring tegenover de politie op 16 juni 2007.
Het hof volgt de verdediging niet en verwerpt het verweer.
In het dossier bevinden zich de door [slachtoffer] tegenover de politie afgelegde verklaring, de door de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige afgelegde verklaring en de door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring. Uit deze verklaringen volgt onder meer:
• dat verdachte en [betrokkene 1] op 16 juni 2007 in de gemeente Maastricht over de Sint Maartenslaan liepen;
• dat op dat moment daar ook [slachtoffer] fietste;
• dat [betrokkene 1] [slachtoffer] in het gezicht sloeg en van de fiets aftrok;
• dat [slachtoffer] daarop wegrende;
• dat [betrokkene 1] en verdachte achter [slachtoffer] zijn aangerend;
• dat [betrokkene 1] en verdachte [slachtoffer] inhaalden, waarna [betrokkene 1] [slachtoffer] vastpakte, omdraaide en hem een aantal "knietjes"gaf;
• dat [slachtoffer] daarna opnieuw wegrende;
• dat [betrokkene 1] en verdachte wederom achter [slachtoffer] zijn aangerend;
• dat [betrokkene 1] en verdachte [slachtoffer] opnieuw inhaalden, waarna [betrokkene 1] [slachtoffer] een trap in het gezicht gaf.
Bovenstaande feiten en omstandigheden vallen in drie fasen uiteen, te weten de klap in het gezicht van [slachtoffer] en het hem van de fiets aftrekken, het achterna rennen van [slachtoffer] gevolgd door enige knietjes, het opnieuw achterna rennen van [slachtoffer] gevolgd door een trap in het gezicht.
Omdat niet uit de voorhanden zijnde verklaringen volgt dat verdachte enig aandeel heeft gehad in de hiervoor bedoelde eerste fase, komt dat onderdeel geheel voor rekening van [betrokkene 1] en blijft in zoverre buiten de bewezenverklaring. Anders ligt dat echter voor de hiervoor bedoelde tweede en derde fase, immers nadat verdachte had gezien dat [betrokkene 1] zich gewelddadig keerde tegen [slachtoffer], heeft hij zich op geen enkele wijze gedistantieerd, maar is hij vervolgens tot twee keer toe met [betrokkene 1] achter de wegvluchtende [slachtoffer] aangerend. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte daarmee een voldoende significante bijdrage geleverd om zich in de zin van openlijke geweldpleging mede verantwoordelijk te maken voor de hiervoor bedoelde door [betrokkene 1] gegeven knietjes en trap in het gezicht van [slachtoffer]. Het hof beschouwt deze knietjes als 'slaan' zoals in de tenlastelegging opgenomen.
Zowel verdachte als [betrokkene 1] hebben ten overstaan van het hof verklaard dat verdachte slechts met [betrokkene 1] is meegerend, teneinde [betrokkene 1] te bewegen zijn gewelddadigheden tegen [slachtoffer] te stoppen. Het hof hecht daaraan echter geen geloof. Feiten en/of omstandigheden waaruit die pogingen van verdachte aannemelijk kunnen worden geacht zijn niet, althans onvoldoende door verdachte en [betrokkene 1] naar voren gebracht en één en ander vindt weerlegging, althans geen bevestiging, althans onvoldoende bevestiging, in de verklaringen van de niet bij het gebeuren betrokken zijnde getuigen [getuige 2] en [getuige 1], in het bijzonder ziende op de hiervoor bedoelde derde fase. Anders dan de raadsman acht het hof de door [getuige 1] op 22 september 2009 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring betrouwbaar en geloofwaardig en zal deze daarom in de hierboven weergegeven zin tot het bewijs bezigen. Weliswaar verschilt de door [getuige 1] afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris van de schriftelijke weergave van haar ten overstaan van de politie afgelegde verklaring, doch de door [getuige 1] ten overstaan van de politie afgelegde verklaring en de door deze getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde sluiten elkaar op essentiële onderdelen niet uit. Immers, in beide verklaringen verklaart [getuige 1] dat verdachte bij de geweldpleging aanwezig is geweest en zich daarvan niet heeft gedistantieerd. Tevens blijkt uit geen van beide verklaringen dat verdachte heeft geprobeerd [betrokkene 1] tegen te houden in het door deze laatste jegens [slachtoffer] gepleegde geweld."
7. De steller van het middel stelt in de toelichting op het middel recente rechtspraak van de Hoge Raad voorop, noemt vervolgens de omstandigheden waarop het oordeel van het Hof is gebaseerd en concludeert dan dat "de genoemde omstandigheden (het louter aanwezig zijn, het niet distantiëren en het niet ingrijpen) - zowel afzonderlijk als in onderling verband en samenhang beschouwd - onvoldoende zijn om te kunnen spreken van een 'significante of wezenlijke bijdrage' aan het geweld." Aldus zou het oordeel van het Hof blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk zijn.
8. Vooropgesteld moet worden dat van het in artikel 141 Sr strafbaar gestelde 'in vereniging' plegen van geweld sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die 'in vereniging' geweld pleegt.(1)
9. Enkel deel uitmaken van een groep die geweld pleegt, anders gezegd, het enkel getalsmatig versterken van die groep kan dus niet worden beschouwd als een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld. Dat geldt evenzeer voor het spiegelbeeld van deze gedragingen, het zich niet distantiëren van een groep personen die geweld pleegt.
Een uitspraak van de Hoge Raad van 1 november 2011 illustreert deze ondergrens.(2) De verdachte werd - kort gezegd - verweten op 22 juni 2008 openlijk in vereniging geweld te hebben gepleegd tegen een persoon, welk geweld bestond uit schoppen en trappen tegen die persoon (hierna: aangeefster). Het Hof stelde vast dat de verdachte op de avond van 21 juni 2008 deel uitmaakt van een groep die zich in vechtpartijen keert tegen de aangeefster. De verdachte deelt die avond ook zelf een schop uit. In de vroege morgen van 22 juni 2008 voegt de verdachte zich bij dezelfde groep jongeren die zich opnieuw keert tegen dezelfde persoon, de aangeefster. Of de verdachte ook dan zelf geweld pleegt valt niet met voldoende zekerheid vast te stellen, aldus het Hof. Het oordeel van het Hof dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld (op 22 juni 2008) door zich opnieuw te voegen bij de personen die geweld tegen de aangeefster pleegden en zich niet te distantiëren van de nieuwe vechtpartij, nadat hij aanwezig was geweest bij de eerdere vechtpartij (op 21 juni 2008), geeft volgens de Hoge Raad blijk van een onjuiste uitleg van de uitdrukking 'in vereniging'.
Als tweede voorbeeld kan dienen een uitspraak van de Hoge Raad van 17 mei 2008.(3) De verdachte liep samen met twee anderen over straat. Plots begon een van hen op een voorbijganger in te slaan. De verdachte liep door, weg van het geweld. De Hoge Raad overweegt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte, zoals is bewezen verklaard, het geweld 'in vereniging' heeft gepleegd.
10. Welke gedragingen leveren dan wel een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld op? In ieder geval, hoewel niet vereist, levert de omstandigheid dat de verdachte zelf geweld heeft gebruikt een zodanige bijdrage op.(4) Maar ook:
- het vervoeren van de daadwerkelijke pleger van het geweld naar de plaats delict;(5)
- het gedurende de geweldpleging uitschelden van de slachtoffers;(6)
- het bedreigen van/bang maken van de slachtoffers met een op een mes gelijkend voorwerp;(7)
- het organiseren van en aanmoedigen tijdens de geweldpleging;(8)
- het welbewust opzoeken van de confrontatie en bovendien vervolgens enige tijd meegaan in een aanvalsgolf (het betrof een grootschalige voetbalrel);(9)
- het tegenhouden, insluiten en vastpakken van de slachtoffers;(10)
- en het achtervolgen en insluiten van het slachtoffer,(11)
kunnen een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld opleveren.
11. Een op de onderhavige zaak gelijkend voorbeeld betreft een uitspraak van de Hoge Raad van 9 december 2003.(12) Het Hof had in het bestreden arrest het volgende overwogen:
"In de onderhavige zaak is bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep minst genomen komen vast te staan dat de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, met twee anderen achter het slachtoffer is aangerend, waarna het slachtoffer tegen de grond is gewerkt en herhaaldelijk is geschopt. Zelfs indien de verdachte niet zelf zou hebben geschopt of geslagen, zoals hij beweert, heeft hij op geen enkele wijze getracht de medeverdachten, met wie hij die avond optrok, van de gewelddadigheden af te houden of zich zelfs maar van de gewelddadigheden te distantiëren, terwijl hij er met zijn neus bovenop stond. Dat op zich is al erg genoeg." Tegen deze overweging richtte zich de klacht dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging zou hebben verlaten. De Hoge Raad verwierp dat middel met de volgende overweging: "Het oordeel van het Hof dat ook indien zou moeten worden uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte dat hij [A] niet heeft geschopt, te dezen sprake is van het plegen van geweld "in vereniging", geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van art. 141, eerste lid, Sr nu de bewezenverklaarde tenlastelegging daarnaast nog inhoudt dat de verdachte en zijn mededaders in de richting van [A] zijn gerend, de bagagedrager van zijn fiets hebben vastgegrepen en [A] omver hebben geduwd, althans ten val hebben gebracht."
12. Dan kom ik toe aan de onderhavige zaak. Het Hof heeft in de uitgebreide bewijsoverwegingen de feiten als volgt samengevat. De gewelddadigheden hebben plaatsgevonden in drie fasen: 1) het door [betrokkene 1] (door een klap in het gezicht) ten val brengen van [slachtoffer]; 2) het door [betrokkene 1] en de verdachte achter de wegvluchtende [slachtoffer] aanrennen, gevolgd door enige door [betrokkene 1] aan [slachtoffer] gegeven knietjes; en 3) het door [betrokkene 1] en de verdachte opnieuw achter [slachtoffer] aanrennen, gevolgd door een door [betrokkene 1] aan [slachtoffer] gegeven trap in het gezicht. De verdachte heeft volgens het Hof aan de tweede en derde fase bijgedragen door samen met [betrokkene 1] achter de wegvluchtende [slachtoffer] aan te rennen en zich op generlei wijze van de gewelddadigheden te distantiëren. Voorts blijkt volgens het Hof niet dat de verdachte geprobeerd heeft [betrokkene 1] te weerhouden van het door hem tegen [slachtoffer] gepleegde geweld.
13. Uit de bewijsmiddelen maak ik voorts het volgende op. Niet blijkt dat de verdachte [betrokkene 1] heeft aangemoedigd of [slachtoffer] heeft bedreigd of uitgescholden. Getuige [getuige 2] verklaart zelfs uitdrukkelijk dat de verdachte niets tegen [betrokkene 1] heeft gezegd (bewijsmiddel 7). Ik wijs er ten tweede op dat getuige [getuige 1] heeft verklaard: "dat het slachtoffer ten val is gekomen door toedoen van de twee anderen. Beide personen waren bij deze handelingen betrokken" (bewijsmiddel 8). Het Hof heeft in zijn bewijsoverwegingen weliswaar uitdrukkelijk overwogen dat niet uit de voorhanden zijnde verklaringen volgt dat verdachte enig aandeel heeft gehad in het ten val brengen van [slachtoffer], maar verdachtes gedragingen hebben desalniettemin die indruk bij [getuige 1] gewekt. Anders gezegd, de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte doet vermoeden dat hij een actief aandeel heeft gehad in de gewelddadigheden.
14. Het Hof is van oordeel dat de verdachte door tot twee keer toe met [betrokkene 1] achter de wegvluchtende [slachtoffer] aan te rennen en zich op geen enkele wijze van het door [betrokkene 1] gepleegde geweld te distantiëren, een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Tegen de achtergrond van de onder 9, 10 en 11 weergegeven gevallen is er sprake van een grensgeval. Enerzijds lijkt van de onder 10 en 11 genoemde gedragingen in dit geval geen sprake te zijn. De verdachte heeft niet zelf geweld gepleegd, het geweld niet georganiseerd, [betrokkene 1] niet aangemoedigd of opgejut etc. Anderzijds stijgen de gedragingen van de verdachte boven de onder 9 genoemde gevallen uit. De verdachte heeft zich niet verwijderd van het geweld en evenmin heeft hij zich louter gevoegd bij een groep die geweld pleegde. Het Hof heeft het aandeel van de verdachte kennelijk en niet onbegrijpelijk zo opgevat dat het meerennen het geweld van zijn medeverdachte heeft bevorderd. Het kan inderdaad zo zijn dat die medeverdachte zich sterker achtte doordat hij tot twee keer toe werd vergezeld en zo het voor hem eenvoudiger was om tot (verdere) geweldpleging over te gaan. De verdachte ondersteunde derhalve het geweld. De kans dat een achtervolgde zich omdraait en weerstand biedt is nu eenmaal minder groot in het geval er in plaats van één persoon twee personen achter hem aanrennen. Verdachtes gedraging was hiermee dus bedreigend voor het slachtoffer. Dit soort noties liggen mogelijk ook ten grondslag aan de bevinding van de getuige [getuige 1] volgens wie de verdachte bij de gedragingen betrokken was.
Ik meen dus dat het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting heeft kunnen oordelen dat de verdachte een wezenlijke of significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Dat oordeel is toereikend gemotiveerd.
15. Het middel faalt.
16. Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in cassatie waarschijnlijk wordt overschreden. Namens de verdachte is op 1 februari 2010 beroep in cassatie ingesteld en de Hoge Raad zal waarschijnlijk niet voor 1 februari 2012 uitspraak doen. De straf dient gelet op de mate van overschrijding van genoemde termijn te worden verminderd.
17. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik, behoudens hetgeen onder 16 is opgemerkt, geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van die gevangenisstraf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Recent HR 1 november 2011, LJN BT1819, NJ 2011/519.
2 HR 1 november 2011, LJN BT1819, NJ 2011/519.
3 HR 27 mei 2008, LJN BC8127.
4 HR 13 december 2005, LJN AU5760 (81RO; niet gepubliceerd); HR 14 februari 2006, LJN AU9090 (81RO; niet gepubliceerd); HR 15 mei 2007, LJN BA0522 (81RO; niet gepubliceerd).
5 HR 18 januari 2005, LJN AR6574 (81RO; niet gepubliceerd).
6 HR 27 oktober 2009, LJN BJ3490 (81RO; niet gepubliceerd).
7 HR 23 januari 2007, LJN AZ3563 (81RO; niet gepubliceerd).
8 HR 5 april 2011, LJN BQ0132, NJ 2011/174.
9 HR 8 februari 2011, LJN BO9823, NJ 2011/82.
10 HR 21 juni 2011, LJN BQ3979 (81RO; niet gepubliceerd).
11 HR 19 april 2011, LJN BP6495 (81RO; niet gepubliceerd).
12 HR 9 december 2003, LJN AM0208, NJ 2004/144.