1 Zie rov. 1.1-1.13 van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 25 september 2009, van welke feiten ook het hof is uitgegaan (rov. 3 van het bestreden arrest). Zie voorts rov. 3.2 van het vonnis van de voorzieningenrechter van 25 september 2009.
2 Voor zover in cassatie van belang.
3 Rov. 3.2 van het kort gedingvonnis van 25 september 2009.
4 Zie rov. 2.1 van het vonnis van 25 september 2009 onder 1; de overige vorderingen zijn onder 2-4 van die rov. vermeld.
5 De cassatiedagvaarding is op 11 oktober 2010 uitgebracht. Krachtens art. 402 lid 2 Rv. in verbinding met art. 339 lid 2 Rv. bedraagt de cassatietermijn tegen een arrest in kort geding acht weken.
6 Tradman heeft volstaan met een verwijzing naar de cassatiedagvaarding.
7 Het hof spreekt kennelijk abusievelijk over 7.
8 Tweede en derde alinea op pag. 5 van de cassatiedagvaarding.
9 Het onderdeel verwijst naar de appeldagvaarding p. 5-7, eerste alinea en naar de akte na memorie van antwoord p. 2.
10 Voor zover voor de onderhavige zaak relevant.
11 De maatstaf van art. 218 Sv. komt op hetzelfde neer. Dit artikel luidt: "Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd." Zie over het verschoningsrecht van art. 218 Sv. P.J.M. Domburg, Over de grenzen van het verschoningsrecht, Studiereeks recherche, 1994.
12 Zie reeds HR 21 april 1913, NJ 1913, p. 958. Zie voorts D. Hazewinkel-Suringa, Recente beroepsperikelen, T.v.S., 1966, p. 227.
13 HR 1 maart 1985, LJN AC9066 (NJ 1986, 173), herhaald in HR 25 september 1992, LJN ZC0690 (NJ 1993, 467). Zie ook de bespreking door J.B.M. Vranken van de beschikking van de Hoge Raad van 1 maart 1985 in: "Het professionele (functionele) verschoningsrecht", preadvies, Handelingen van de Nederlandse Juristen-Vereniging 1986, deel II, p. 110: "potentiële cliënten moeten de garantie hebben dat vertrouwelijke gegevens ook vertrouwelijk kunnen blijven, omdat zij anders, in strijd met het algemeen belang, beroepsbeoefenaren niet meer zullen consulteren dan wel minder zullen vertellen."
14 HR 10 april 2009, LJN BG9470 (NJ 2010, 471).
15 A.w., p. 290 ; zie ook J.M.H. Römkens, "Professioneel verschoningsrecht advocaten onder druk", TFB 2011/03, p. 28.
16 M.A. Wisselink, Beroepsgeheim, ambtsgeheim en verschoningsrecht 1997, p. 27.
17 J.J.I. Verburg, Het beroepsgeheim 1985, p. 31-34.
18 HR 1 maart 1985, AC9066 (NJ 1986, 173), rov. 3.4, herhaald in HR 18 december 1998, LJN ZC2808 (NJ 2000, 341). Feteris, a.w., p. 290 verwijst in noot 293 ook naar HR 11 februari 2003, FED 2003/320 waarin is beslist dat de omstandigheid dat de informatie ook elders verkrijgbaar is niet afdoet aan de geheimhoudingsplicht van de belastingambtenaar.
19 HR 29 november 1949, NJ 1950, 664; HR 11 maart 1994 (NJ 1995, 3).
20 Fernhout, a.w., p. 152, 169. Hij wijst daarbij op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 1943, NJ 1944, 398, waarin de rechtbank onder meer het volgende heeft overwogen ten aanzien van het beroep van een advocaat op het verschoningsrecht: "O. dat reeds blijkens het voorgaande t.a.v. deze mededeelingen, waaromtrent de verklaring in rechte thans wordt gevraagd, niet kan worden gezegd, dat zij den getuige V. uit hoofde van zijn beroep zijn toevertrouwd, daar hetgeen hem in dit verband werd medegedeeld niet een vertrouwelijk karakter droeg, doch juist bestemd was om aan de tegenpartij te worden kenbaar gemaakt, zoodat van een verplichting tot geheimhouding niet kan worden gesproken;". Fernhout is van mening dat deze uitspraak in appel ten onrechte is vernietigd.
21 Zie o.m. HR 25 september 1992, LJN ZC0690; HR 18 december 1998, LJN ZC2808 (NJ 2000, 341) en
HR 9 augustus 2002, LJN AE6324 (NJ 2004, 47).
22 HR 1 maart 1985, LJN AC9066 (NJ 1986, 173), rov. 3.5. Zie voorts o.m. HR 6 maart 1987, LJN AG5554 (NJ 1987, 1016); HR 22 november 1991, LJN ZC0422 (NJ 1992, 315); HR 18 december 1998, LJN ZC2808 (NJ 2000, 341) en HR 9 augustus 2002, LJN AE6324 (NJ 2004, 47).
23 LJ N AC9067, rov. 3 (NJ 1986, 174, m.nt. WLH).
24 Hazewinkel-Suringa, t.a.p., p. 227; Vranken, a.w., p. 106.
25 J.J.I. Verburg, Het beroepsgeheim 1985, p. 31.
26 Wet van 29 juni 1994, Stb. 1994, 499. Daarvoor was het wettelijk verschoningsrecht in belastingzaken opgenomen in het tweede lid van art. 53 AWR. Zie over dit verschoningsrecht o.a. D.G. Barmentlo en J.M. van der Vegt, Verschoningsrecht in belastingzaken 2005, p. 19 e.v.; A.K.H. Klein Sprokkelhorst en R.N.J. Kamerling, "Derdenonderzoek en verschoningsrecht", Weekblad 1996/6191, p. 455-461 en M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht 2007, p. 281, 282 en 290. Zie ook art. 63 Invorderingswet.
27 Zie J.M.H. Römkens, "Professioneel verschoningsrecht advocaten onder druk", TFB 2011/03, p. 27; P. van der Wal, "Het wettelijk verschoningsrecht in belastingzaken", WFR 2001/420, p. 421, i.h.b. voetnoot 12.
28 J. van Wieringen, "Het verschoningsrecht", WFR 1986/181, p. 186.
29 Zie voorts M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht 2007, p. 281; HR 1 maart 1985, LJN AC9066 (NJ 1986, 173) (art. 53 (oud) AWR).
30 Kamerstukken II, 1988-1989, 21 287, nr. 3, p. 25.
31 Zie Algemene wet inzake rijksbelastingen, 2011, p. 172 en Van der Wal, t.a.p., p. 425.
32 Doorenbos, t.a.p., p. 113.
33 Handboek Beroepsgeheim en verschoningsrecht, p. 14; Barmentlo en Van der Vegt, a.w., p. 61 e.v.; Fernhout, a.w., p. 140 e.v..
34 Het voorbeeld is ontleend aan HR 29 maart 1994, LJN ZC9693 (NJ 1994, 552) dat over de registeraccountant handelde. Zie voorts HR 12 februari 2002, LJN AD4402 (NJ 2002, 440).
35 Zie daarover ook Fernhout, a.w., p. 144 en noot 450.
36 LJN AD0997 (NJ 1990, 779).
37 Aldus Vranken in zijn noot onder het arrest.
38 D.R. Doorenbos, Witwassen en (misbruik van) verschoningsrecht, Advocatenblad 1996, p. 112.
39 http://advocaten.advocatenorde.nl/wetenregelgeving/vademecum.asp.
40 F.A.W. Bannier, Zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Advocatengedragsrecht 2010, p. 73 en 75.
41 M.A. Wisselink, Beroepsgeheim, ambtsgeheim en verschoningsrecht 1997, p. 12 & 13.
42 D.G. Barmentlo & J.M. van der Vegt, Verschoningsrecht in belastingzaken 2005, p. 29.
43 L.A. de Blieck, P.J. van Amersfoort, J. de Blieck, E.A.G. van der Ouderaa & R.J. Koopman, Algemene wet inzake rijksbelastingen 2011, p. 172.
44 Wet van 23 april 1953, Stb. 191. Zie over de ontstaansgeschiedenis van het in art. 53a AWR opgenomen verschoningsrecht D.G. Barmentlo & J.M. van der Vegt, Verschoningsrecht in belastingzaken 2005, p. 20-23; J. van Wieringen, "Het verschoningsrecht", WFR 1986/181, p. 187.
45 Kamerstukken II, 1950-1951, 1957, nr. 3, p. 5.
46 L.A. de Blieck e.a., Algemene wet inzake rijksbelastingen 2011, p. 174 schrijven dat adresgegevens niet vallen onder het afgeleide verschoningsrecht, doch baseren dit op het thans bestreden arrest van het hof. Ook in Fiscale Encyclopedie De Vakstudie Algemeen Deel, aant. 4 en 5 op art. 53a AWR wordt onder verwijzing naar het bestreden arrest vermeld dat adresgegevens niet onder het verschoningsrecht vallen.
47 J.B.M. Vranken, Het professionele (functionele) verschoningsrecht, preadvies 1986, p. 118.
48 M.A. Wisselink, Beroepsgeheim, ambtsgeheim en verschoningsrecht 1997, p. 29.
49 M.R. van Heloma Lugt, De tuchtrechter en het beroepsgeheim van de advocaat. Een onderzoek naar de tuchtrechtelijke aspecten van het beroepsgeheim van de advocaat. 1998, p. 30 voetnoot 56.
50 Besproken in A.K.H. Klein Sprokkelhorst en R.N.J. Kamerling RA, "Derdenonderzoek en verschoninggsrecht", Weekblad 1996/6191, p. 459.
51 Inleidende dagvaarding onder 20; dagvaarding in spoedappel p. 6.
52 Zie over dit arrest E. Grabandt, "Vertrouwelijke communicatie tussen advocaat en cliënt: recente perikelen", Advocatenblad 1986, p. 261-265.