ECLI:NL:PHR:2012:BV9062

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01810
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer(exces) en culpa in causa in een geweldszaak te Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte was veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De feiten vonden plaats op 15 juni 2007 in Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met [betrokkene 1]. De verdachte stelde dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zijn broer wilde beschermen tegen een aanval met een mes door [betrokkene 1]. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte de confrontatie had gezocht, wat in de weg stond aan het slagen van het beroep op noodweer. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [betrokkene 1], niet in behandeling genomen, omdat niet was gebleken dat hij zich als benadeelde partij had gevoegd in hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof voor zover het geen beslissing had genomen op de vordering van de benadeelde partij en verwees de zaak terug naar het Hof voor verdere behandeling.

Conclusie

Nr. 10/01810
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens "Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
2. Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over ontoereikende motivering van de verwerping door het Hof van een beroep op noodweer.
4. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 15 juni 2007 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Lohuis en/of de Zilverberg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1], welk geweld bestond uit het slaan en trappen tegen het hoofd en het lichaam van [betrokkene 1]."
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2010.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Toen ik op 15 juni 2007 in Amsterdam de moskee uitliep, reden [betrokkene 1] en [betrokkene 2] weg in een auto. Mijn broer [betrokkene 3] stond voor die auto. Ik stapte bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de auto. We reden naar hun buurt in Amsterdam, waar we uitstapten. Mijn broer [betrokkene 3] kwam aanrennen. Buiten de auto ontstond een vechtpartij. [Betrokkene 2] wilde [betrokkene 1] helpen, toen heb ik [betrokkene 2] een klap gegeven.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 januari 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de auto gaan zitten. Toen we in de auto zaten heb ik gezegd dat hij niet zo moest kijken. [Betrokkene 1] stapte de auto uit. Ik ben toen ook uitgestapt. Ik heb [betrokkene 2] een stoot gegeven. [Betrokkene 3] was met [betrokkene 1] aan het matten.
3. De verklaring van de getuige [betrokkene 1], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 januari 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2007 ben ik een rondje gaan rijden in de auto van [betrokkene 2]. Ineens stapte [betrokkene 3] voor onze auto, [verdachte] kwam er toen ook bij. Ze bedreigden ons. [Verdachte] is bij ons in de auto gestapt. [Verdachte] zei tegen [betrokkene 2] dat hij moest gaan rijden. We moesten ergens stoppen van hem. [Verdachte] stapte uit en pakte de nek van [betrokkene 2] beet. Hij moest in de auto blijven. Ik stapte ook uit. Ineens werd ik van achteren geslagen.
De persoon die mij sloeg was [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] sloeg mij een paar keer. [Verdachte] zei: 'Je gaat zien naar wie je zo stoer kijkt.' Ik werd op de grond gegooid door een vriend van hen. Ik kreeg trappen op mijn hoofd en raakte buiten bewustzijn. [Betrokkene 3] gaf mij die trappen, dat weet ik zeker.
4. De verklaring van de getuige [betrokkene 2], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 januari 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik had een nieuwe auto. Op 15 juni 2007 reed [betrokkene 1] met me mee. Ineens stapte [betrokkene 3] op de weg. [Verdachte] stapte de auto in en zei tegen [betrokkene 1]: 'Waarom kijk je zo vies naar me?'. We zijn gestopt. [Betrokkene 3] en twee anderen kwamen op [betrokkene 1] afrennen. Ik zat achter het stuur en wilde uitstappen, maar [verdachte] wilde dat niet. Hij probeerde me tegen te houden. Ik zag wel dat [betrokkene 1] werd geslagen en getrapt.
5. De verklaring van de getuige [betrokkene 4], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 30 oktober 2008.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 15 juni 2007 waren we naar de moskee gegaan. Er kwamen twee jongens binnen. Een van hen was [betrokkene 1]. [Verdachte] is bij hen (het hof begrijpt: [betrokkene 1] en een andere jongen) in de auto gestapt. [Betrokkene 3], [betrokkene 5] en ik zijn achter de auto aangerend. Ik zag dat [betrokkene 1] uit de auto stapte en gaf hem een klap. Daarop volgde een gevecht tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 1].
6. Een proces-verbaal met nummer 2007167174-2 van 21 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 13 en 14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 juni 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Vrijdag 15 juni 2007 stapte [betrokkene 1] bij mij in de auto. Ik reed weg en direct sprong [betrokkene 3] voor mijn auto. Ik stopte en toen kwam direct ook [verdachte] aanrennen. [verdachte] stapte in achter mij. [Verdachte] zei tegen mij: 'Rij rechtdoor voordat ik je op je hoofd sla.' [Verdachte] zei toen 'links af' en 'weer links'. Ik moest stoppen op de kruising van Lohuis en Zilverberg (het hof begrijpt: te Amsterdam). [Betrokkene 3] kwam aanrennen samen met een kale Turk die 'smurf' wordt genoemd. [Betrokkene 1] stapte uit en gelijk renden smurf en [betrokkene 3] op hem af. Ik zag dat 'smurf' en [betrokkene 3] [betrokkene 1] aanvielen. Ik wilde uitstappen om [betrokkene 1] te helpen maar [verdachte], die uitgestapt was, pakte me bij mijn hoofd vast. [Verdachte] zei tegen mij: 'Je moet je niet bemoeien ga niet stoer doen.' Ik ben toch uitgestapt en [verdachte] probeerde me tegen te houden. Ik zag dat [betrokkene 1] op zijn rug op de grond lag en dat 'smurf' en [betrokkene 3] tegen zijn hoofd en buik trapten. [Verdachte] kwam er ook aan en bukte over [betrokkene 1]. Ik pakte [verdachte] vast en trok hem weg bij [betrokkene 1]. Op dat moment kreeg ik een stoot in mijn gezicht van [verdachte]. Ik wilde [betrokkene 3] wegtrekken maar [verdachte] trok mij weg. Ondertussen bleef 'smurf' [betrokkene 1] slaan en schoppen."
6. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, onder het hoofdje "Strafbaarheid van het bewezen verklaarde" in:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat -kort gezegd- de verdachte heeft gehandeld in noodweer. De verdachte heeft [betrokkene 2] tegengehouden en geslagen, omdat hij zag dat zijn broer door [betrokkene 1] werd belaagd met een mes en hij aldus wilde verhinderen dat [betrokkene 1] daarbij door [betrokkene 2] zou kunnen worden geholpen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft op basis van het bovenstaande tot ontslag van alle rechtsvervolging geconcludeerd.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte ongevraagd bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de auto is gestapt, nadat de broer van de verdachte deze auto tot stoppen had gedwongen door ervoor te gaan staan. De verdachte heeft vervolgens [betrokkene 2] geïnstrueerd waarheen te rijden en waar hij de auto tot stilstand moest brengen. Op die plek zijn de broer van de verdachte en [betrokkene 4] aan komen rennen, die vervolgens de uitgestapte [betrokkene 1] hebben aangevallen. De confrontatie is dan ook door de verdachte en zijn mededaders gezocht. Het door de verdachte toegepaste geweld kan dan ook niet enige rechtvaardiging vinden in een wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 1] of door enig optreden door [betrokkene 2], zelfs indien het hof in het voordeel van de verdachte veronderstellenderwijs zou aannemen dat [betrokkene 1] op de bewuste dag een mes in zijn bezit had."
7. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding - waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Daarbij geldt dat gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer onder omstandigheden in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer door de verdachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie.(1)
8. Het oordeel van het Hof moet kennelijk aldus worden begrepen dat zo al sprake was van een wederrechtelijke aanranding van verdachtes broer, [betrokkene 4] en/of verdachte door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], aan het slagen van een beroep op noodweer, bestaande in verdediging tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes broer, [betrokkene 4] en/of verdachte door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], in de weg staat dat verdachte en diens mededaders de confrontatie met [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] hebben gezocht.
9. Dit oordeel geeft, gelet op hetgeen is vooropgesteld geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is gezien de door het Hof vastgestelde gedragingen van verdachte, zijn broer en [betrokkene 4] -, te weten het door de broer van de verdachte voor de auto van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] stappen om de auto zo tot stoppen te dwingen, het door de verdachte ongevraagd bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de auto stappen, het door verdachte instrueren van [betrokkene 2] hoe te rijden en waar de auto tot stilstand te brengen, het door de broer van de verdachte en [betrokkene 4] rennen naar de plek waar de auto tot stilstand was gekomen - niet onbegrijpelijk.
10. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het Hof in het midden heeft gelaten of [betrokkene 1] - zoals door de verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep was aangevoerd - het mes in zijn hand had toen hij uit de auto stapte c.q. het mes in zijn hand had toen hij met verdachtes broer in een confrontatie verwikkeld was.
11. Verdachte heeft ter terechtzitting van het Hof verklaard dat [betrokkene 1] hem in de moskee een mes had getoond en dat [betrokkene 1] op de kruising van Lohuis en Zilverberg met een mes in de hand uitstapte. Die laatste omstandigheid heeft het Hof overwegende "zelfs indien het hof in het voordeel van de verdachte veronderstellenderwijs zou aannemen dat [betrokkene 1] op de bewuste dag een mes in zijn bezit had" kennelijk meegewogen in die zin dat als juist zou zijn dat [betrokkene 1] met een mes in de hand uit de auto was gestapt dit niet afdoet aan 's Hofs hiervoor onder 8 samengevat oordeel. Daarom heeft het Hof verder in het midden kunnen laten of [betrokkene 1] inderdaad met een mes in zijn hand uit de auto is gestapt.
12. Door of namens verdachte is niet gesteld dat [betrokkene 1] het mes in zijn hand had toen hij met verdachtes broer in een confrontatie verwikkeld was en/of daarmee zwaaide in de richting van verdachtes broer. Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld heeft het Hof zich er dan ook niet over behoeven uit te laten of die omstandigheden zich voordeden. Nu die omstandigheden niet zijn komen vast te staan heeft het Hof - anders dan in de toelichting op het middel wordt opgeworpen - daarom ook niet onder ogen behoeven te zien of inmiddels, bijvoorbeeld door het zwaaien met het mes, van een dusdanige escalatie sprake was dat het door het Hof vastgestelde zoeken naar een confrontatie niet aan een beroep op noodweer in de weg stond.
13. Voor zover in de toelichting op het middel nog wordt gesteld dat het Hof niet in het midden had mogen laten of er op het moment waarop verdachte [betrokkene 2] tegenhield en/of sloeg sprake was van een wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 1] en/of door [betrokkene 2] van verdachtes broer, [betrokkene 4] en/of verdachte wordt er echter aan voorbijgegaan dat het Hof, zoals hiervoor onder 8 uiteengezet, voor wat betreft de verwerping van het beroep op noodweer veronderstellenderwijs van een dergelijke aanranding is uitgegaan.
14. Het middel faalt.
15. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] buiten beschouwing gelaten, nu niet is gebleken dat de benadeelde partij, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard, zich op grond van het bepaalde in art. 421, derde lid, Sv in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
16. Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken bevindt zich een "voegingsformulier hoger beroep" van [betrokkene 1], met als datum van inkomst bij het parket van het Gerechtshof Amsterdam 19 november 2009, inhoudende dat [betrokkene 1] zijn vordering tot het "zelfde bedrag als bij de vorige zitting" wenst te handhaven. Hiermee is niet verenigbaar het oordeel van het Hof dat niet is gebleken dat de benadeelde partij zich op grond van het bepaalde in art. 421, derde lid, Sv in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
17. Het voorgaande betekent dat het bestreden arrest voor zover daarbij geen beslissing is genomen op de vordering van de benadeelde partij(2) alsmede voor wat betreft de strafoplegging(3) - om de mogelijkheid van oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ter zake van (een deel van) het gevorderde bedrag open te houden - dient te worden vernietigd.
18. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover daarbij geen beslissing is genomen op de vordering van de benadeelde partij alsmede voor wat betreft de strafoplegging en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie HR 28 maart 2006, LJN AU8087, NJ 2006, 509, m.nt. Y. Buruma, rov. 3.5.1 en 3.5.2.
2 Vgl. HR 4 juli 2006, LJN AW2536, HR 11 december 2007, LJN BB7127, HR 16 maart 2010, LJN BK6159, HR 2 juni 2010, LJN BM0153 en HR 14 juni 2011, LJN BQ3901.
3 HR 4 juli 2006, LJN AW2536, HR 16 maart 2010, LJN BK6159, HR 2 juni 2010, LJN BM0153. Het is mij niet duidelijk waarom in de overige in de vorige noot genoemde uitspraken niet ook tot vernietiging van de strafoplegging is besloten.