ECLI:NL:PHR:2012:BV9064

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/02005
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en heling van telecommunicatiecredits in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of de term 'credit' in de context van telecommunicatiediensten kan worden aangemerkt als een goed dat vatbaar is voor verduistering en heling. De verdachte was door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld voor opzetheling en kreeg een taakstraf opgelegd. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet was gewezen op haar recht op rechtsbijstand voorafgaand aan het politieverhoor, maar het Hof oordeelde dat de verdachte niet was aangehouden en dat het Salduz-verweer niet opging. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de rechtspraak van het EHRM niet zonder meer van toepassing is op niet-aangehouden verdachten.

De Hoge Raad oordeelde dat de term 'credit' in de economische betekenis moet worden opgevat, wat betekent dat het kan worden gekwalificeerd als een goed dat kan worden verduisterd. De verdediging stelde dat er geen bewijs was dat de medeverdachte de credits door misdrijf had verkregen, maar de Hoge Raad wees erop dat de medeverdachte de credits had aangeschaft op kosten van een stichting zonder toestemming, wat verduistering opleverde. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdediging faalden en dat er geen gronden waren om de uitspraak van het Hof te vernietigen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 10/02005
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "Opzetheling" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel houdt in dat het Hof het verweer dat de verdachte voorafgaand aan het eerste politieverhoor niet is gewezen op haar recht op rechtsbijstand, ten onrechte heeft verworpen op de grond dat niet blijkt dat de verdachte is aangehouden.
4. Het middel heeft het oog op de volgende overweging van het Hof:
"Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 april 2010 is door de raadsman van de verdachte betoogd dat de verklaringen van de verdachte afgelegd bij de politie niet kunnen bijdragen aan het bewijs, aangezien de verdachte niet vóór het eerste verhoor is gewezen op haar recht op rechtsbijstand. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad d.d. 30 juni 2009 met betrekking tot de Salduz-rechtspraak van het EHRM.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan artikel 6 van het EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan zijn of haar verhoor bij de politie aangaande zijn of haar betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. In de onderhavige zaak blijkt echter uit het dossier dat de verdachte niet is aangehouden. Derhalve gaat naar het oordeel van het hof het Salduz-verweer hier niet op.
Het hof verwerpt het verweer."
5. In zijn arrest van 9 november 2010, LJN BN7727, NJ 2010, 615, overwoog de Hoge Raad onder meer:
"2.4. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel - behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken - dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vgl. HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349).
2.5. Het middel berust op de opvatting dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens voortvloeit dat de hiervoor ten aanzien van een aangehouden verdachte geformuleerde regel zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte. Die opvatting is onjuist."
6. Gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn hiervoor aangehaalde overweging 2.5. overweegt heeft het Hof het verweer op goede gronden verworpen. Daarbij teken ik aan dat zijdens de verdachte niet is gesteld dat zij voorafgaand aan het politieverhoor verkeerde in omstandigheden die - in de woorden van EHRM 18 februari 2010, Appl.no. 39660/02, (Zaichenko v. Russia), par. 48 - "disclose (...) significant curtailment of the applicant's freedom of action, which could be sufficient for activating a requirement for legal assistance already at this stage of the proceedings."(1)
7. Het middel faalt.
8. Het tweede middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] de credits door misdrijf heeft verkregen.
9. Het middel miskent dat [medeverdachte 1] de credits desbewust heeft aangeschaft op kosten van iemand anders, te weten de stichting [A] (bewijsm. 2), en wel zonder toestemming van die stichting (bewijsm. 1) en zich dus schuldig heeft gemaakt aan verduistering van het beltegoed dat hij als rechtmatig gebruiker van de telefoon van [A] onder zich had.
10. Het middel faalt.
11. Het derde middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte, zoals bewezenverklaard, ten tijde van het voor handen krijgen van de credits wist dat deze van misdrijf afkomstig waren.
12. Het middel gaat eraan voorbij dat bewijsmiddel 5 als verklaring van de verdachte onder meer inhoudt dat verdachte van [medeverdachte 1] regelmatig credits vroeg toen zij wist dat [medeverdachte 1] regelmatig credits met de mobiele telefoon van [A] opnam, een weg die zij [medeverdachte 1] had gewezen (bewijsm. 2).
13. Het middel faalt.
14. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze zinsnede is herhaald in EHRM 15 maart 2011, Appl.no. 20448/02, EHRC 2011/98, m.nt. F.P. Ölçer (Begu v. Romania), par. 140. Zie daarover de noot onder nr. 10.