ECLI:NL:PHR:2012:BV9197
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaken met betrekking tot overtredingen van de Leerplichtwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een verdachte die door het Gerechtshof te Amsterdam was veroordeeld tot een geldboete van € 250,- wegens overtreding van de Leerplichtwet 1969. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk kon worden verklaard in het cassatieberoep op basis van artikel 427, tweede lid, sub b van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel stelt dat in gevallen van veroordelingen tot een geldboete van minder dan € 500,- de verdachte niet in haar beroep in cassatie kan worden ontvangen.
De zaak had samenhang met andere zaken, genummerd 11/01032 en 11/01034, waarin ook conclusies werden getrokken. De advocaat van de verdachte, mr. P. Lesquillier, had twee middelen van cassatie voorgesteld, maar de Hoge Raad concludeerde dat de ontvankelijkheid van het cassatieberoep niet kon worden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder cassatieberoepen in strafzaken kunnen worden ingediend, vooral in gevallen van relatief lage geldboetes.
De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het cassatieberoep, wat door de Hoge Raad werd overgenomen. Deze uitspraak heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin verdachten worden veroordeeld tot geldboetes onder de € 500,- en roept vragen op over de toegang tot rechtsmiddelen in dergelijke gevallen.