ECLI:NL:PHR:2012:BV9202

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01457
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van de dagvaarding in hoger beroep en de termijn van kennisgeving

In deze zaak gaat het om de geldigheid van de dagvaarding in hoger beroep. De verdachte was bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 300,-- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij het middel zich richtte op het oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was uitgereikt. De kern van het geschil betreft de niet-inachtneming van de termijn van zeven dagen zoals genoemd in het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen.

De Hoge Raad overweegt dat de niet-inachtneming van deze termijn niet automatisch leidt tot nietigheid van de betekening van de dagvaarding. Er moet worden aangetoond dat de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad. In dit geval is de appeldagvaarding op de zesde dag van de termijn teruggezonden naar de afzender, waardoor de verdachte mogelijk niet tijdig op de hoogte was van de behandeling van zijn zaak. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte voldoende heeft aangetoond dat hij door het niet in acht nemen van de termijn in zijn belangen is geschaad.

Het Hof heeft onvoldoende rekening gehouden met deze omstandigheden en zijn oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig was, is niet voldoende onderbouwd. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof voor herbehandeling. De zaak benadrukt het belang van de kennisgevingstermijnen in het strafrecht en de bescherming van de rechten van de verdachte.

Conclusie

Nr. 11/01457
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 4 december 2008, waarbij de verdachte wegens "Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994" werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,--, subsidiair 6 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
2. Namens verdachte heeft mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over het kennelijke oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was uitgereikt. Daarbij wordt erop gewezen dat de in art. 4, eerste lid, Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen genoemde termijn van zeven dagen niet is nageleefd.
4. Blijkens de aan het dubbel van de appeldagvaarding gehechte akte van uitreiking is de appeldagvaarding op 19 januari 2010 aangeboden op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Omdat aldaar door de met uitreiking belaste ambtenaar niemand werd aangetroffen om de appeldagvaarding in ontvangst te nemen werd een bericht van aankomst achtergelaten waarin was vermeld dat de brief binnen een in dat bericht gestelde termijn kon worden afgehaald op een in dat bericht genoemd (post)kantoor of politiebureau. Op 25 januari 2010 te 8.00 uur is de appeldagvaarding teruggezonden naar de afzender waarna deze op 8 februari 2010 is uitgereikt aan de griffier van de rechtbank en een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden naar het hiervoor genoemde adres.
5. In zijn arrest van 14 september 2010, LJN BM4385, NJ 2010, 500 overwoog de Hoge Raad:
"2.4 Het middel berust op de opvatting dat de niet-inachtneming van de in art. 4, eerste lid, [van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen; WHV] genoemde termijn van zeven dagen leidt tot nietigheid van de betekening van de desbetreffende gerechtelijke mededeling, in dit geval de inleidende dagvaarding. Die opvatting is onjuist, aangezien de wet bedoeld verzuim niet met nietigheid bedreigt en uit de stukken van het geding niet blijkt van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat het verzuim desalniettemin zou behoren te leiden tot nietigheid van de betekening van de dagvaarding. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het middel niets inhoudt omtrent enig belang waarin de verdachte is getroffen doordat de dagvaarding niet de volle zeven dagen op het postkantoor is bewaard."
6. In cassatie moet er gelet op het bepaalde in art. 4, eerste lid, van het Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen vanuit worden gegaan dat in het bericht van aankomst een termijn is genoemd van zeven dagen na de dag van aanbieding.
7. In het onderhavige geval is de appeldagvaarding op de zesde dag van de termijn van zeven dagen, 's morgens om acht uur, teruggezonden naar de afzender. Daarmee miste de verdachte (bijna) twee volle dagen van de termijn van zeven dagen waarbinnen hij de appeldagvaarding op het in het bericht van aankomst genoemde (post)kantoor of politiebureau kon afhalen en bestaat er dus een gerede kans dat hij zich tijdig naar het op het bericht van aankomst vermelde adres heeft begeven om de appeldagvaarding in ontvangst te nemen terwijl deze al was teruggezonden aan de afzender, dus in weerwil van de in het bericht van aankomst vermelde termijn te vroeg.
8. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat toen de verdachte het schrijven vlak na 24 januari 2010 trachtte af te halen hem werd verteld dat het stuk was geretourneerd aan afzender. Voorts wordt erop gewezen dat aan het bericht van aankomst niet valt te zien dat dit betrekking heeft op een gerechtelijk schrijven. Daarmee heeft verdachte in de omstandigheden van het onderhavige geval voldoende concreet te kennen gegeven dat hij door het niet in acht nemen van genoemde termijn van zeven dagen in zijn belang op de hoogte te worden gesteld van de dag van behandeling van zijn zaak in hoger beroep is geschaad in die zin dat hij de appeldagvaarding op het in het bericht van aankomst vermelde adres in ontvangst had kunnen nemen wanneer genoemde termijn van zeven dagen in acht was genomen. Nauwkeuriger opgave kan van de verdachte moeilijk worden verlangd omdat aan het bericht van aankomst niet valt te ontlenen welk stuk op hem lag te wachten en hij dus geen reden had datum en tijdstip waarop hij het stuk heeft pogen af te halen vast te leggen.
9. In voormelde omstandigheden heeft het Hof door zonder meer aan het negeren van genoemde termijn voorbij te gaan zijn kennelijke oordeel dat de appeldagvaarding op juiste wijze is betekend onvoldoende met redenen omkleed.
10. Het middel slaagt.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG