ECLI:NL:PHR:2012:BW9867
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. L. Timmerman
- Rechtspraak.nl
Loonvordering en matigingsbevoegdheid van de rechter in arbeidszaken
In deze zaak gaat het om een loonvordering van [eiser], die van 8 september 1960 tot 1 januari 2007 werkzaam was bij Sappi Nijmegen B.V. [Eiser] vorderde doorbetaling van de consignatietoeslag en overuren, nadat Sappi zijn deelname aan de consignatiedienst per 15 december 2004 had stopgezet. De rechtbank te Arnhem heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, maar Sappi ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de loonvordering gematigd moest worden op basis van artikel 6:248 lid 2 BW, waarbij het tijdsverloop en de omstandigheden van het geval een rol speelden. Het hof matigde de vordering tot € 2.400,- bruto, inclusief wettelijke verhoging.
In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of het hof de juiste maatstaven had gehanteerd bij de matiging van de loonvordering. De A-G concludeert dat het hof onvoldoende terughoudendheid heeft betracht en niet voldoende gemotiveerd heeft waarom de matiging gerechtvaardigd was. De A-G wijst erop dat het tijdsverloop aan de zijde van [eiser] niet automatisch tot matiging kan leiden, tenzij er sprake is van opzettelijke vertraging. De A-G concludeert dat het hof niet duidelijk heeft gemaakt welke omstandigheden tot de matiging hebben geleid en dat de motivering van de matiging van de wettelijke verhoging ook ontbreekt. De A-G adviseert de Hoge Raad om het arrest van het hof te vernietigen.