ECLI:NL:PHR:2012:BW9877
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Herroeping van een beschikking tot vaststelling van vaderschap op grond van bedrog
In deze zaak gaat het om de herroeping van een beschikking waarin het vaderschap van een minderjarige is vastgesteld. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft een relatie gehad met de man, die op 6 mei 2006 is overleden. De zus en de moeder van de man hebben op 20 december 2010 een verzoek tot herroeping ingediend, stellende dat de vrouw bedrog heeft gepleegd. De rechtbank Zwolle-Lelystad had op 27 oktober 2006 vastgesteld dat de man de vader van de minderjarige is, maar de zus en de moeder betwisten deze vaststelling op basis van nieuwe verklaringen die in oktober 2009 zijn ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor herroeping nog niet was aangevangen, omdat de zus en de moeder pas in 2010 hun verzoek hebben ingediend, terwijl zij in 2009 al over de verklaringen beschikten. De rechtbank concludeert dat de termijn voor herroeping niet is overschreden, omdat er slechts sprake was van een gerezen verdenking van bedrog en niet van bewijs. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijn voor herroeping nog niet was aangevangen. De termijn begint te lopen vanaf het moment dat de benadeelde partij bekend is met de feiten die het bedrog onderbouwen. De zus en de moeder hebben de verklaringen in oktober 2009 ontvangen, waardoor de herroepingstermijn op dat moment is aangevangen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en verklaart de zus niet-ontvankelijk in haar verzoek tot herroeping, omdat de termijn is overschreden. Voor de moeder zal na verwijzing moeten worden onderzocht wanneer zij kennis droeg van de verklaringen.