1 In de zaak [medeverdachte 1] is de aanzegging in cassatie nog niet betekend, terwijl in de zaak [medeverdachte 2] al wel een cassatieschriftuur is ingekomen bij de Hoge Raad.
2 Vgl. HR 17 november 1981, NJ 1983/84, m.nt. ThWvV, rov. 6.
3 Vgl. De Hullu, Materieel strafrecht, 4e, p. 435-446.
4 De op die terechtzittingen overgelegde pleitnota van de raadsman houdt - voor zover hier van belang - enkel in dat de raadsman heeft betoogd dat er geen verschil kan worden gemaakt tussen de rol die de verdachte heeft gespeeld en de rol die [betrokkene 7], [verdachte] en [betrokkene 8] hebben gespeeld, zodat er voor de betrokkenheid bij de beroving een gelijkwaardige straf dient te worden opgelegd.
5 Vgl. HR 10 april 2007, LJN AZ5713, NJ 2007/224, rov. 3.3.
6 Het voegingsformulier bevindt zich niet bij de stukken van het geding.
7 Het Hof heeft de verdachte hoofdelijk veroordeeld tot betaling van deze bedragen, in die zin dat als een medeverdachte heeft betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.
8 Zie memorie van toelichting hoofdstuk 2, art. 379-385. De geciteerde tekst is ontleend aan T.M. Schalken en S.W. Mul (red.), Het nieuwe Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba (1997). Bronnenpublicatie. Deel 2: Artikelsgewijze totstandkoming, 1999, p. 282.
9 Zie memorie van toelichting hoofdstuk 1. Het citaat is ontleend aan T.M. Schalken en S.W. Mul (red.), Het nieuwe Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba (1997). Bronnenpublicatie. Deel I: Parlementaire stukken, 1997, p. 18-19.
10 Zie D.V.A. Brouwer, G.A.E. Thodé en D.H. de Jong, Capita Antilliaans en Arubaans strafprocesrecht, 1998, p. 248-249.
11 Zie D.H. de Jong, De positie van het slachtoffer in het strafproces, in: Het nieuwe Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en Aruba. Commentaar en beschouwingen, 1997, p. 139.
12 Zie M. de Bruijn en S. Walther, De positie van de benadeelde partij in het ontwerp van het Arubaanse Wetboek van Strafvordering, in: Het nieuwe Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en Aruba. Commentaar en beschouwingen, 1997, p. 125-126 en 130.
13 Het Arubaanse Wetboek van Strafvordering komt (onder meer) ten aanzien van de positie van de benadeelde partij overeen met het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen.
14 Deze bepaling was tot 1 januari 2011 opgenomen in art. 51a, tweede lid, (oud) Sv.
15 Vgl. HR 19 april 2005, LJN AS9225, NJ 2007/510, rov. 4.5.
16 Naar Nederlands recht kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit op grond van art. 51a, eerste lid, (oud) Sv, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Er is sprake van rechtstreekse schade zoals bedoeld in deze bepaling, indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Vgl. HR 15 februari 2011, LJN BP0095, NJ 2011/94, rov. 3.2.6, HR 22 april 2008, LJN BB7077, NJ 2008/468, m.nt. Borgers, rov. 4.3 en HR 11 april 2006, LJN AV4007, NJ 2006/263, rov. 3.3.1.
17 Vgl. HR 6 maart 2007, LJN AZ6165, NJ 2007/157, rov. 4 en HR 10 juni 1997, LJN ZD0752, NJ 1998/54, rov. 6: De moeder van het slachtoffer van poging tot doodslag voegt zich als benadeelde partij in het strafproces, omdat zij zelf ten gevolge van de aanslag op haar zoon onder meer materiële schade heeft geleden in de vorm van schilderwerk aan haar slaapkamer, bed, muren en vloerbedekking, die waren besmeurd met bloed. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof van een onjuiste rechtsopvatting uitgaat en de moeder van het slachtoffer niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. De vordering van de moeder strekt immers ter vergoeding van de ten gevolge van poging tot doodslag geleden schade, terwijl dat feit enkel jegens haar zoon gepleegd is en de moeder derhalve niet is getroffen in enig belang dat door de met dat feit overtreden strafbepaling wordt beschermd.
18 Omdat het voegingsformulier zich niet bij de stukken van het geding bevindt, is niet geheel duidelijk waaruit dit bedrag is opgebouwd.
19 Vgl. ten aanzien van kosten van rechtsbijstand die naar Nederlands recht niet als rechtstreekse schade zijn aan te merken HR 19 maart 2002, LJN AD8963, NJ 2002/497, HR 29 mei 2001, LJN AB1819, NJ 2002/123, m.nt. C.P.M. Cleiren, rov. 5.10, HR 18 april 2000, LJN ZD1786, NJ 2000/413 en HR 21 september 1999, LJN ZD1533, NJ 1999/801.
20 Vgl. HR 23 december 2008, LJN BG3449, NJ 2009/33, rov. 2.7 en 5, HR 10 april 2007, LJN AZ5670, NJ 2007/223, rov. 4.5 en 7, HR 20 december 2005, LJN AU5435, NJ 2006/38, rov. 4.5 en 7 en HR 7 mei 2002, LJN AE0537, NJ 2002/390, rov. 4.5 en 6.