ECLI:NL:PHR:2012:BX0731
Parket bij de Hoge Raad
- mr. De Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en rechtsmiddelenverbod in cassatie
In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee gewezen echtgenoten, de man en de vrouw. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 3 november 2008 de echtscheiding uitgesproken, welke op 10 februari 2009 is ingeschreven. De man heeft in eerste aanleg verzocht om vaststelling van de gemeenschap van goederen en een betaling van € 100.000,- door de vrouw wegens onderbedeling. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en een tegenverzoek ingediend voor de verdeling van de inboedel en de auto, met een vergoeding van respectievelijk € 5.000,- en € 4.000,-. De rechtbank heeft in een tussenbeschikking op 7 januari 2010 geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op de verdeling van de huwelijksgemeenschap. In de eindbeschikking van 30 augustus 2010 is de verdeling vastgesteld.
Het hof 's-Gravenhage heeft op 17 augustus 2011 in hoger beroep de verplichting van de man om € 4.000,- te betalen ter verrekening van de waarde van de auto en de verdeling van de belastingschuld over het jaar 2006 behandeld. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en bepaald dat beide partijen de helft van de belastingschuld dragen, waarbij de man € 652,50 aan de vrouw moet betalen.
De man heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof, maar het cassatiemiddel is niet-ontvankelijk verklaard. De Procureur-Generaal heeft geconcludeerd dat de man niet kan worden ontvangen in zijn cassatieberoep, omdat het cassatierekest niet correct was ondertekend. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep, omdat het aanvullend verzoek in strijd met de goede procesorde is gepasseerd door het hof.