ECLI:NL:PHR:2012:BX5006

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01071
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie inzake feitelijke aanranding van eerbaarheid in Almere

In deze zaak gaat het om een conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden inzake een verdachte die op 30 december 2009 in de gemeente Almere een andere persoon, aangeduid als [betrokkene 5], heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen vastpakken en knijpen in de borsten van [betrokkene 5], alsook het plotseling en onverhoeds over haar lichaam gaan met zijn handen. De zaak is aanhangig gemaakt na een veroordeling door het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, op 15 februari 2011, waar de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand voor feitelijke aanranding van eerbaarheid.

De verdediging, vertegenwoordigd door mr. K. Karakaya, heeft cassatie ingesteld. In de cassatieprocedure zijn twee middelen van cassatie ingediend door mr. V.C. van der Velde. Het eerste middel betwist of het hof heeft onderzocht of de verdachte correct was opgeroepen voor de zitting van 1 februari 2011, waarop hij niet verscheen. Het hof heeft geoordeeld dat het middel faalt, verwijzend naar eerdere jurisprudentie.

Het tweede middel stelt dat het hof in strijd heeft gehandeld met artikel 342 lid 2 Sv, omdat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen was omkleed en enkel op de aangifte was gebaseerd. Het hof heeft echter voldoende bewijs gevonden in de verklaringen van de aangeefster en een medebewoonster, die bevestigden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de beschuldigingen. De verklaring van de verdachte zelf, waarin hij stelt dat hij de aangeefster vriendschappelijk een klap op haar kont heeft gegeven, werd ook in overweging genomen.

De conclusie van de Procureur-Generaal is dat beide middelen falen en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de eerdere uitspraak. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 11/01071
Mr. Machielse
Zitting 19 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte](1)
1. Het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, heeft verdachte op 15 februari 2011 voor: feitelijke aanranding van eerbaarheid, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
2. Mr. K. Karakaya, advocaat te Almere, heeft cassatie ingesteld. Mr. V.C. van der Velde, ook advocaat te Almere, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat niet blijkt of het hof heeft onderzocht of verdachte wel correct is opgeroepen voor de zitting van 1 februari 2011.
3.2. Op 1 februari 2011 is de verdachte niet ter terechtzitting verschenen. Wel was aanwezig mr. K. Karakaya, advocaat te Almere, die als gemachtigd advocaat het woord ter verdediging heeft gevoerd. Het middel faalt gelet op HR 29 april 2008, NJ 2008, 482 m.nt. Klip.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof heeft gehandeld in strijd met artikel 342 lid 2 Sv, omdat in feite het hof het bewijs enkel heeft doen steunen op de aangifte. De bewezenverklaring zou ontoereikend met redenen zijn omkleed.
4.2. Het hof heeft bewezen verklaard dat
"hij op 30 december 2009 in de gemeente Almere, door een andere feitelijkheid [betrokkene 5] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermalen,
- vastpakken van en grijpen/knijpen in, de borsten van [betrokkene 5] en
bestaande die andere feitelijkheid uit het plotseling en onverhoeds meermalen,
- met zijn, verdachtes, handen gaan over het lichaam van [betrokkene 5]."
4.3. Het hof heeft het bewijs doen berusten op twee verklaringen van aangeefster (bewijsmiddel 1 en 2), op een verklaring van een medebewoonster, die heeft verklaard dat verdachte, aangeefster, zijzelf en anderen op het balkon stonden, dat zij toen naar binnen is gegaan en vervolgens uit de mond van aangeefster heeft gehoord dat de verdachte aangeefster in haar borsten heeft geknepen en bij haar billen heeft gegrepen. Bij de medebewoonster heeft verdachte dat ook meerdere keren gedaan. Zij is door meerdere mensen voor hem gewaarschuwd (bewijsmiddel 3). Bewijsmiddel 4 is een verklaring van verdachte, inhoudende dat hij aangeefster vriendschappelijk een klap op haar kont heeft gegeven. Ik geef de steller van het middel toe dat de nadruk ligt op de bewijsmiddelen 1 en 2, maar de verklaring van verdachte zelf geeft voldoende steun aan deze verklaringen.(2)
5. Beide middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met 11/01069 en 11/01070, dezelfde verdachte betreffend, waarin ik ook vandaag concludeer.
2 Zie bijvoorbeeld HR 5 oktober 2010, NJ 2010, 612 m.nt. Borgers.