ECLI:NL:PHR:2012:BX5024

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04835
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor diefstal en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2011 de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een week voor diefstal. Tevens werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden. De advocaat van de verdachte, Mr. G.N. Weski, heeft cassatie ingesteld en één middel van cassatie ingediend, dat zich richt tegen de beslissing van het hof dat de redelijke termijn niet is overschreden.

Tijdens de zitting op 12 oktober 2011 heeft de advocaat gepleit voor rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof oordeelde echter dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn niet was geschonden. De redelijke termijn begon op 19 augustus 2007, de datum waarop de verdachte werd aangehouden. De rechtbank heeft op 20 maart 2008 vonnis gewezen, en het hof heeft op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan, zonder dat er sprake was van overschrijding van de termijn.

De advocaat in cassatie betoogde dat de Nederlandse autoriteiten verzuimd hebben de verdachte in kennis te stellen van het vonnis in eerste aanleg, dat bij verstek was gewezen. Dit zou volgens de advocaat van invloed zijn op de aanvang van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hof heeft echter geen verweer van deze strekking gehoord in hoger beroep en heeft de periode tussen het verstekvonnis en het hoger beroep niet betrokken in zijn oordeel. De advocaat had slechts een algemeen beroep gedaan op schending van de redelijke termijn zonder specifieke onderbouwing.

De Hoge Raad concludeert dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en dat de omstandigheden zodanig waren dat het tijdsverloop tussen de uitspraak in eerste aanleg en het hoger beroep voor rekening van de verdachte komt. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 11/04835
Mr. Machielse
Zitting 19 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 26 oktober 2011 voor diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week. Tevens heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden.
2. Mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie. Het middel komt op tegen de beslissing van het hof dat de redelijke termijn niet is overschreden.
3.1. Ter terechtzitting van 12 oktober 2011 heeft de advocaat het woord ter verdediging gevoerd en daarbij onder meer het volgende gezegd:
"Tevens verzoek ik het hof rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn."
In zijn arrest heeft het hof aldus gereageerd:
"Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hier niet is geschonden. Op 19 augustus 2007 is de verdachte aangehouden, zodat op deze datum de redelijke termijn een aanvang heeft genomen. Binnen twee jaar is door de rechtbank op 20 maart 2008 vonnis gewezen. Op 27 augustus 2010 heeft verdachte hoger beroep aangetekend en het dossier is op 9 maart 2011, derhalve binnen de inzendtermijn van 8 maanden, bij het hof ingekomen. Vervolgens doet het hof op 26 oktober 2011 uitspraak zodat ook in hoger beroep geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn."
3.2. De steller van het middel beroept zich in cassatie op een verzuim van de Nederlandse autoriteiten om verdachte in kennis te stellen van het vonnis in eerste aanleg, dat bij verstek is gewezen, door het toezenden van de uitspraak per post naar het adres van verdachte in Groot-Brittannië. Niet het instellen van het hoger beroep op 27 augustus 2010, maar het moment van de uitspraak in eerste aanleg op 20 maart 2008 is beslissend voor de aanvang van de redelijke termijn in hoger beroep.
3.3. In hoger beroep is geen verweer van dien aard gevoerd. De advocaat heeft volstaan met een zeer algemeen beroep op een schending van de redelijke termijn, zonder nader aan te geven waarin die schending heeft bestaan. Het hof heeft desalniettemin gereageerd en de periode tussen het verstekvonnis van eerste aanleg van 20 maart 2008 en het aantekenen van het hoger beroep op 27 augustus 2010 niet betrokken in zijn oordeel. Dat is geenszins onbegrijpelijk gelet op het volgende. Ter terechtzitting van de politierechter te 's-Hertogenbosch van 3 januari 2008 was verdachte niet verschenen. De dagvaarding was op 23 november 2007 aan verdachte in persoon uitgereikt. Wel was een advocaat verschenen die verklaarde niet gemachtigd te zijn en voorts mededeelde dat hij drie weken eerder contact met verdachte heeft gehad, dat verdachte toen heeft gezegd dat hij naar Engeland zou gaan en dat hij op tijd voor de zitting terug zou zijn. De politierechter heeft vervolgens de behandeling van de zaak voor bepaalde tijd aangehouden tot 20 maart 2008. Op 20 maart 2008 is verdachte noch een gemachtigd advocaat verschenen en heeft de politierechter verdachte bij verstek gevonnist. Het hof heeft in de mededeling van de advocaat ter terechtzitting van 3 januari 2008 kennelijk onvoldoende reden gezien om verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, maar kennelijk wel gemeend dat de omstandigheden zodanig waren dat het tijdsverloop tussen 20 maart 2008 en 27 augustus 2010 voor rekening van verdachte dient te komen. Dat acht ik gelet op het in eerste aanleg voorgevallene niet onbegrijpelijk. Ik wijs er voorts op dat een beroep op de Engelse autoriteiten is gedaan om het verstekvonnis van de politierechter aan verdachte in Engeland uit te reiken. Men heeft dat op 29 juni 2009 geprobeerd, maar dat is toen niet gelukt omdat verdachte niet bekend was op het adres waar men hem zocht en onbekend is in de politiesystemen en andere dataverzamelingen. In de omgeving van Manchester is geen [verdachte] bekend, zo antwoordden deze autoriteiten. Het Nederlandse OM heeft dus niet stilgezeten.
4. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden