1 In de in cassatie ingediende stukken wordt de eerste voornaam gespeld als "[voornaam]". Ik heb mij aangesloten bij de door het hof gebruikte spelling. Zie ook de als prod. 1 bij het verweerschrift in eerste aanleg overgelegde kopie van de akte van partnerschapsregistratie.
2 In de in cassatie bestreden beschikkingen van het hof is geen samenvatting te vinden van de als vaststaand aangemerkte feiten. Ik ontleen de feiten die ik hier weergeef aan het procesdossier, en vooral aan de in de eerste aanleg gegeven beschikking van 28 maart 2007, waarbij de beslissingen van het hof kennelijk aansluiting zoeken.
3 Het hof heeft in de appelinstantie vastgesteld dat het geschil inmiddels aan de hand van het hangende deze procedure in werking getreden art. 1:377a BW (nieuw) moest worden beoordeeld. Dat lijkt mij juist. Het wordt in cassatie ook niet bestreden.
4 De in cassatie bestreden eindbeschikking is van 12 oktober 2011. Het cassatierekest is op 12 januari 2012 ingekomen.
5 Zoals al terloops ter sprake kwam is dit oordeel gegeven in een tussenbeschikking (van 23 september 2009). Daarvan stond tegelijk met de eindbeschikking cassatieberoep open.
6 Zie bijvoorbeeld HR 28 september 2007, NJ 2007, 522, rov. 3.3; HR 7 april 2006, NJ 2007, 595 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.2.2; HR 4 juni 1999, NJ 1999, 535, rov. 3.2; HR 14 november 1975, NJ 1977, 96; Snijders - Wendels, Civiel Appel, 2009, nr. 81; Van der Wiel, De rechtsverhouding tussen procespartijen, diss 2004, nr. 165.
7 En dit eens temeer wanneer men ervan uitgaat dat, zoals ik hierna inderdaad zal aanbevelen, het incidentele cassatieberoep van de kant van [verweerder] als ongegrond moet worden aangemerkt. (Ware dat anders, en zou dit cassatieberoep gehonoreerd worden, dan dringt zich nader op dat [verzoekster] c.s. wél belang hebben bij beoordeling van wat zij in cassatie verdedigen.)
8 Ook "dragende" overwegingen uit beslissingen in rekestprocedures kunnen immers aanspraak maken op gezag van gewijsde, HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 83, rov. 3.3; Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Numann, art. 236, aant. 6.
9 Ik meen voor deze gedachten steun te vinden bij Asser Procesrecht/Veegens - Korthals Altes - Groen, 2005, nr. 48 (p. 113 - 114).
10 EHRM 22 maart 2012, appl. nr. 45071/09, Ahrens/Duitsland, rov. 58, waar naar een aantal eerdere beslissingen wordt verwezen; EHRM 22 maart 2012, appl. nr. 23338/09, Kautzor/Duitsland, rov. 51, eveneens met verdere verwijzingen; EHRM 15 september 2011, appl. nr. 17080/07, EHRC 2011, 159 m.nt. Gerards, Schneider/Duitsland, rov. 81.
11 EHRM 29 juni 1999, appl. nr. 27110/95, Nylund/Finland, zie in de door mij aangebrachte nummering van de rechtsoverwegingen onder "The law", rov. 20 - 22; zie ook EHRM 21 december 2010, NJ 2011, 508 m.nt. Wortmann, Anayo/Duitsland, rov. 59.
12 EHRM 21 december 2010, NJ 2011, 508 m.nt. Wortmann, Anayo/Duitsland, rov. 56; EHRM 1 juni 2004, NJ 2004, 667 m.nt. De Boer, Lebbink/Nederland, rov. 37.
13 HR 29 september 2000, NJ 2000, 654, rov. 3.3; HR 22 december 1995, NJ 1996, 419, rov. 3.3; HR 22 februari 1991, NJ 1991, 376 m.nt. EAAL, rov. 3.2; HR 26 januari 1990, NJ 1990, 630, rov. 3.3; HR 10 november 1989, NJ 1990, 628 m.nt. EAAL, rov. 3.3.
14 HR 30 november 2007, NJ 2008, 310 m.nt. De Boer, rov. 3.4.1 en 3.4.2; HR 29 september 2000, NJ 2000, 654, rov. 3.3; HR 19 mei 2000, NJ 2000, 545 m.nt. Wortmann, rov. 3.4; HR 17 december 1993, NJ 1994, 360, rov. 3.4 onder 3; HR 26 januari 1990, NJ 1990, 630, rov. 3.4; HR 15 mei 1987, NJ 1988, 654 m.nt. EAA, rov. 3.
15 O.a. EHRM 22 maart 2012, appl. nr. 45071/09, Ahrens/Duitsland, rov. 59; EHRM 29 juni 1999, appl. nr. 27110/95, Nylund/Finland.
16 Zie voor een illustratie EHRM 7 februari 2012, appl. nr. 39954/08, Axel Springer/Duitsland, en in het bijzonder de dissenting opinion bij die uitspraak.
17 Aan dat verschijnsel heb ik beschouwingen gewijd in alinea's 18 - 21 van de conclusie voor HR 9 december 2005, NJ 2006, 205 m.nt. Wortmann.
18 Ik wijs er nog op dat in HR 5 december 1986, NJ 1987, 957 m.nt. EAA, rov. 3.3 werd geoordeeld dat een als "gezinsleven" aan te merken betrekking tot een kind niet kan worden gevestigd door (alleen) een overeenkomst zoals die in dat geval was aangegaan; zie ook Asser/De Boer 1*, 2010, p. 904.
19 Ik ontleen deze formulering aan Vlaardingerbroek c.s., Het hedendaagse personen- en familierecht, 2011, p. 474. In die zin ook Personen- en familierecht (losbl.), Wortmann, art. 377a, aant. 9; maar (enigszins) anders dezelfde bron bij aant. 10.
20 EHRM 19 juni 2003, appl. nr. 46165/99, Nekvedavicius/Duitsland, onder "The Law", par. b).
21 Zie voor die eisen bijvoorbeeld alinea's 11 - 14 en 17 van de conclusie voor HR 9 december 2005, NJ 2006, 205 m.nt. Wortmann.
22 Het is bijvoorbeeld geen uitzondering dat men dossiers onder ogen krijgt waarin ten aanzien van kinderen die het voorwerp van conflicten van de onderhavige soort vormen, moet worden vastgesteld dat die dreigen "klem of verloren te raken" tussen de strijdende partijen en de door dezen ontplooide initiatieven.
23 De Boer noemt het in al. 2 van zijn noot bij NJ 2008, 310 goed, dat "bijzondere omstandigheden" als basis voor "family life" al gauw kunnen worden aangenomen, omdat het in het algemeen goed voor een kind wordt geacht, zijn "parents" te kennen. Ik erken dat (ook) aan dat argument gewicht toekomt; maar de omstandigheden waarvoor ik hierboven de aandacht vroeg, brengen mij per saldo toch tot een minder ruimhartige opstelling.
24 Wortmann - Van Duijvendijk-Brand, Compendium van het personen- en familierecht, 2012, nr. 148a; Vlaardingerbroek c.s., Het hedendaagse personen- en familierecht, 2011, nr. 11.3; Asser/De Boer 1*, 2010, nr. 1021; Van Mourik - Nuijten, Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, 2009, nr. 234.
25 De rechtspraak van het EHRM richt zich vooral op de relatie tussen de natuurlijke vader en het kind. Zoals ik in alinea 24 hiervóór aangaf, komt het echter veel voor dat beslissingen over vragen die die verhouding raken, ook het privéleven dan wel het "family life" van anderen, waaronder in de eerste plaats de verdere gezinsleden, kunnen raken; en dat dan ook met de mogelijke aantasting van het recht van dezen op respect voor deze gegevens rekening moet worden gehouden.
26 De in voetnoten 10 en 11 aangehaalde beslissingen leveren voorbeelden op. Een helder overzicht van de zich op dit punt ontwikkelende rechtsleer is te vinden in alinea's 2.6 - 2.7 van de conclusie die A - G Langemeijer op 25 mei jl. in de zaak met nr. 11/04189 heeft genomen.
27 Alinea 25 van het middel geeft een samenvatting van de door het hof gebezigde gronden. Daaraan ontbreekt het hier door mij benadrukte gegeven. Het voorbij zien aan dit wezenlijke gegeven, brengt mee dat de argumenten uit de volgende alinea's (al. 26 - 28) van het middel alle van een verkeerd uitgangspunt vertrekken, en al daarom niet doeltreffend zijn.
28 Zoals ik in voetnoot 22 opmerkte, is de kwalificatie "klem of verloren raken" hier soms zelfs op zijn plaats.
29 Zie opnieuw EHRM 19 juni 2003, appl. nr. 46165/99, Nekvedavicius/Duitsland, onder "The Law", par. b).
30 Zie ook EHRM 22 juni 2004, appl. nrs. 78028/01 en 78030/01, Pini c.s./Roemenië, rov. 151 - 153 en vergelijkbare overwegingen in EHRM 5 november 2002, NJ 2005, 34 m.nt. De Boer, Yousef/Nederland, rov. 67 - 73.
Zie voor rechtspraak van de Hoge Raad: HR 11 april 2008, NJ 2008, 555 m.nt. De Boer, rov. 3.5; HR 30 maart 2007, RvdW 2007, 361, rechtspraak.nl LJN AZ6719, rov. 3.2; HR 9 december 2005, NJ 2006, 205 m.nt. Wortmann, rov. 6.3 (en rov. 3.3).
31 Dat is in uitgesproken mate het geval bij de in alinea 23 van het middel aangevoerde argumenten.