ECLI:NL:PHR:2012:BX6764

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01512
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 11/01512
Mr. Vellinga
Zitting: 28 augustus 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch vrijgesproken van het hem onder 2 tenlastegelegde en wegens 1. primair "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring voor wat betreft het daderschap van de verdachte, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 5 december 2007, te Oisterwijk, in een perceel (gelegen aan de [a-straat 1], opzettelijk heeft geteeld ongeveer 789 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
5. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 augustus 2010, luidende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb in Oisterwijk vanaf 1 augustus 2007 een loods gehuurd van [betrokkene 1] op een perceel gelegen aan de [a-straat 1] en ik heb daarvan de sleutels gekregen op 24 augustus 2007.
Ik heb met eigenaar [betrokkene 1] een huurovereenkomst gesloten betreffende dat perceel voor de duur van vijf jaren. Ik heb op 1 augustus 2007 die loods gehuurd en heb daar twee Irakezen aan het werk gezet. Ik ben een paar keer geweest.
2.
Een in wettelijke vorm opgemaakt ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van de Politie Midden en West Brabant, District Tilburg, Team Tilburg Noord-Oisterwijk, nr. PL204B/07-307130, d.d. 12 november 2008 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie, onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van eigen waarnemingen en bevindingen van verbalisant voornoemd:
Op 13 november 2007 en op 4 december 2007 werd door mij, samen met een medewerker van het elektriciteitsbedrijf Essent, een warmtemeting gedaan bij perceel [a-straat 1] te Oisterwijk.
Ik heb gezien en kan verklaren dat beide warmtemetingen op perceel [a-straat 1] te Oisterwijk positief waren en dat op grond van deze warmtemeting het vermoeden werd bevestigd dat er in dit pand vermoedelijk een hennepkwekerij in werking was.
3.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 6 december 2007, nr. PL204B/08-002348, opgenomen als dossier-pagina 8 bij het proces-verbaal met nummer PL204B/07-307130 van de politie regio Midden en West Brabant, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie, Midden en West Brabant, onder meer - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisant [verbalisant 2] voornoemd:
Op 5 december werd in het pand [a-straat 1] Oisterwijk, een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. In deze kwekerij stonden hennepplanten.
Onder andere werd in beslaggenomen: 798 hennepplanten.
4.
Het geschrift inhoudende de kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen als dossierpagina 4 in het ambtsedig proces-verbaal nr. PL204B/08-07-307130 van de politie regio Midden en West Brabant, in wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], welk geschrift onder meer, zakelijk weergegeven, inhoudt:
Plaats:Oisterwijk
Datum:05 december 2007
Volgnummer:2
Aantal:798
Soort:hennepplant
Bijzonderheden:bijna volgroeid
5.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 6 december 2007, opgenomen als dossierpagina 17 in het proces-verbaal nr. PL204B/07-307130 van de politie regio Midden en West Brabant, in wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4], onder meer, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:
als relaas van eigen waarnemingen en bevindingen van verbalisant voornoemd:
Op 6 december 2007 werd een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke aan mij ter beschikking werden gesteld. De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
-een monster plantendelen.
De genoemde plantendelen waaraan de hars niet was onttrokken, werden door mij herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep.
Het aangeboden monster werd door mij gewaarmerkt zoals in de sporenlijst is vermeld. Dit monster werd getest conform het gestelde in de "Forensisch technische norm 120.02, waarbij gebruik werd gemaakt van MMC Cannabis test.
De test gaf een positieve reactie, indicatief voor marihuana of THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hashish, vermeld op de lijst Il-onderdeel b van de Opiumwet.
6.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 5 december 2007, opgenomen als dossierpagina 19 in het proces-verbaal nr. PL204B/07-307130 van de politie regio Midden en West Brabant, in wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1 en 3], welk proces-verbaal onder meer -zakelijk weergegeven - inhoudt:
als relaas van eigen waarnemingen en bevindingen van verbalisanten voornoemd, althans van één hunner:
Op 5 december 2007 hoorden wij als betrokkene/getuige een man die opgaf te zijn: [betrokkene 1], die verklaarde:
lk ben eigenaar van het perceel [a-straat 1] te Oisterwijk. Ik woon in de daarbij gelegen woning [a-straat 1a] te Oisterwijk. De loods behorende bij mijn woning heb ik per 1 augustus 2007 verhuurd aan: [verdachte]. Ik heb geen sleutel van het pand. Ik zag dat [verdachte] overdag vaak met iemand anders die hal naar binnen ging, althans dat hij het terrein opreed dat bij de loods ligt.
De laatste weken zag ik ook regelmatig activiteiten in de nabijheid van de loods. Er liepen dan mensen op en neer. In het begin was [verdachte] er steeds bij.
Ik ben naar dit pand gaan kijken en ik zag dat er in de hal een schot was gemaakt waar potten en bakken achter stonden. De week daarna ben ik met de bedrijfsleider van de buurman naar de achterzijde van het perceel gelopen. Wij hebben vervolgens door het raam gekeken en zag dat de bakken waren afgedekt met kartonnen dozen. Voorts kreeg ik van diezelfde buurman steeds aanwijzingen dat er henneplucht werd geroken. Ik kan met zekerheid zeggen dat [verdachte] dezelfde is als degene die de huurovereenkomst heeft getekend en als degene die regelmatig bij het perceel aan de [a-straat 1] of in de directe omgeving kwam, vaak in gezelschap van anderen."
6. Het bestreden arrest houdt voorts onder het hoofdje "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" in:
"De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is voor het hof onder meer het navolgende komen vast te staan:
- verdachte heeft de loods gelegen aan de [a-straat 1] vanaf 1 augustus 2007 gehuurd van [betrokkene 1] en heeft de sleutels van de loods op 24 augustus 2007 gekregen;
- [betrokkene 1] heeft waargenomen dat verdachte regelmatig bij de loods of in de directe omgeving kwam;
- op 5 december 2007 zijn er 798 bijna volgroeide hennepplanten in voornoemde loods in beslag genomen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte als bewijsverweer de stelling betrokken dat de hennepkwekerij niet door of namens hem was opgezet en hem ook niet toebehoorde, maar eigendom was van óf de Irakezen die hij te werk had gesteld om de loods klaar te maken voor zijn bedrijf óf de eigenaar van de loods, te weten voornoemde [betrokkene 1]. Hij had de loods namelijk slechts gehuurd om daarin een inpakbedrijf te vestigen, aldus verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte, met name niet gelet op de vorenstaande door het hof vastgestelde feiten. Zo is voor het hof komen vast te staan dat verdachte met regelmaat bij de loods is geweest. Verdachte heeft ook zijn stelling(en) geenszins aannemelijk gemaakt. Anders dan hij tegenover de politie had toegezegd, heeft hij nimmer bescheiden overgelegd waaruit kon volgen dat zijn voornemen om in de loods een inpakbedrijf te beginnen door problemen met de financiering nog niet geconcretiseerd is kunnen worden. Ook heeft verdachte nimmer concrete gegevens van de Irakezen bekend gemaakt, waaronder de volledige (voor)namen, adresgegevens, telefoonnummers etc.
Verdachte heeft dientengevolge op geen enkele wijze ervoor gezorgd dat zijn stelling kon worden geverifieerd.
Op grond van het hiervoor overwogene, bezien in onderlinge samenhang en verband, ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, verwerpt het hof het verweer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden."
7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit het bestreden arrest blijkt dat niet voor het Hof is komen vast te staan dat de verdachte in de loods kwam, terwijl de bewezenverklaring het in een perceel telen van hennep inhoudt, en de verdachte bovendien van medeplegen is vrijgesproken.
8. Ik merk allereerst op dat - anders dan aan het middel ten grondslag ligt - voor een bewezenverklaring van het door de verdachte in een perceel telen van hennep, geen noodzakelijke voorwaarde is dat de bewijsvoering de door een bewijsmiddel ondersteunde vaststelling inhoudt dat de verdachte daadwerkelijk in het perceel waarin de hennepplanten worden aangetroffen is geweest. Hoewel de aanwezigheid van de verdachte in het perceel waarin de hennepkwekerij wordt aangetroffen bij kan dragen aan het bewijs dat de verdachte in die kwekerij hennep heeft geteeld, is het niet uitgesloten dat het daderschap van de verdachte ook zonder de vaststelling van aanwezigheid van de verdachte in het perceel kan komen vast te staan.
9. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden onder meer in dat op 5 december 2007 in de door de verdachte gehuurde loods op het perceel [a-straat 1] te Oisterwijk een hennepkwekerij met daarin 798 bijna volgroeide planten is aangetroffen, dat de verdachte de loods per 1 augustus 2007 huurde, dat verdachte op 24 augustus 2007 de sleutels van de loods heeft gekregen, dat de verhuurder van de loods ([betrokkene 1]) zelf geen sleutel van de loods had, dat verdachte verklaard heeft dat hij "(er) een paar keer is geweest", dat de verhuurder - woonachtig in de woning behorende bij de loods - heeft gezien dat de verdachte overdag vaak met iemand anders de hal naar binnen ging, althans dat verdachte het terrein dat bij de loods ligt opreed, en dat de verhuurder de laatste weken (ik begrijp: voorafgaande aan het aantreffen van de hennepkwekerij op 5 december 2007)(1) regelmatig activiteiten - waar de verdachte in het begin steeds bij was - in de nabijheid van de loods heeft waargenomen.
10. In aanmerking genomen dat voornoemde bewijsmiddelen wat betreft verdachtes betrokkenheid niet meer inhouden dan(2) dat de verdachte regelmatig - veelal in gezelschap van anderen - bij of in de directe omgeving is geweest van de door hem gehuurde loods waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de verdachte de persoon is geweest die in het perceel [a-straat 1] te Oisterwijk 789(3) hennepplanten heeft geteeld. Dit geldt temeer nu het Hof niet bewezen heeft geacht dat verdachte het telen van hennep heeft gepleegd tezamen en in vereniging met anderen en dus uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het de verdachte zelf is geweest die de telingshandelingen heeft verricht.
11. Gelet op de vrijspraak van het medeplegen wekt het verbazing dat het Hof onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen verdachtes verklaring dat hij twee Irakezen in de loods aan het werk heeft gezet. Het opnemen van die verklaring wekt temeer bevreemding, nu het Hof blijkens zijn nadere bewijsoverweging geen geloof heeft gehecht aan verdachtes verklaring dat hij Irakezen in de loods te werk zou hebben gesteld, dat hij hen in de loods te werk had gesteld om de loods klaar te maken voor een inpakbedrijf dat verdachte in de loods zou willen gaan drijven, en dat de hennepkwekerij eigendom zou zijn van die Irakezen.
12. Het middel slaagt.
13. Het tweede middel klaagt over schending van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM, doordat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
14. Het cassatieberoep is ingesteld op 10 september 2010. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 10 november 2011 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Voorts zal de Hoge Raad in deze zaak naar verwachting uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit moet leiden tot strafvermindering. Het middel kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen of verwezen.(4)
15. Ambtshalve heb ik - afgezien van hetgeen hiervoor onder 14 met betrekking tot de termijn van afdoening in cassatie is opgemerkt - geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 1 primair tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 De als bewijsmiddel 6 gebezigde getuigenverklaring van verhuurder [betrokkene 1] is door hem op de dag van het aantreffen van de hennepkwekerij (5 december 2007) afgelegd.
2 Het Hof stelt niet vast dat verdachte in de loods is geweest.
3 In de bewijsmiddelen 3 en 4 wordt gesproken over het in genoemd perceel aantreffen van 798 hennepplanten.
4 HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358, m.nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.5.3.