ECLI:NL:PHR:2012:BX6962
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Huydecoper
- Rechtspraak.nl
Geldigheid van interlandelijke adoptie en erkenning in het licht van het Haags Adoptieverdrag
In deze zaak, die betrekking heeft op voogdij en interlandelijke adoptie, heeft de Hoge Raad op 2 november 2012 uitspraak gedaan. De zaak is gestart door verzoekers tot cassatie, een man en een vrouw, tegen de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond, en de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. De kern van de zaak draait om de geldigheid van een in het buitenland verrichte erkenning en de daaropvolgende adoptie, waarbij de openbare orde-exceptie van artikel 9 en 10 van de Wet conflictenrecht afstamming aan de orde komt. Dit betreft specifiek de artikelen 10:100 en 10:101 van het Burgerlijk Wetboek, evenals de bepalingen van het Haags Adoptieverdrag van 1993.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft op 2 maart 2012 geconcludeerd dat de aangevoerde cassatiemiddelen ongegrond zijn. In de beschikking van 1 juni 2012 heeft de Hoge Raad bevolen om de moeder van de minderjarige, die als belanghebbende wordt beschouwd, op te roepen. Deze oproeping heeft inmiddels plaatsgevonden, maar de moeder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om haar mening over het cassatieberoep kenbaar te maken.
In de aanvullende conclusie heeft de Procureur-Generaal bevestigd dat er sinds de eerdere conclusie geen nieuwe argumenten of gegevens zijn gepresenteerd die aanleiding geven om de eerdere conclusie te herzien. De conclusie blijft dan ook dat de zaak moet worden verworpen, wat betekent dat de eerdere beslissingen in stand blijven. De uitspraak van de Hoge Raad biedt belangrijke inzichten in de toepassing van het Haags Adoptieverdrag en de geldigheid van adopties die in het buitenland zijn uitgesproken, met implicaties voor toekomstige zaken op het gebied van interlandelijke adoptie.