ECLI:NL:PHR:2012:BX6962

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03153
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. Huydecoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van interlandelijke adoptie en erkenning in het licht van het Haags Adoptieverdrag

In deze zaak, die betrekking heeft op voogdij en interlandelijke adoptie, heeft de Hoge Raad op 2 november 2012 uitspraak gedaan. De zaak is gestart door verzoekers tot cassatie, een man en een vrouw, tegen de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond, en de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland. De kern van de zaak draait om de geldigheid van een in het buitenland verrichte erkenning en de daaropvolgende adoptie, waarbij de openbare orde-exceptie van artikel 9 en 10 van de Wet conflictenrecht afstamming aan de orde komt. Dit betreft specifiek de artikelen 10:100 en 10:101 van het Burgerlijk Wetboek, evenals de bepalingen van het Haags Adoptieverdrag van 1993.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft op 2 maart 2012 geconcludeerd dat de aangevoerde cassatiemiddelen ongegrond zijn. In de beschikking van 1 juni 2012 heeft de Hoge Raad bevolen om de moeder van de minderjarige, die als belanghebbende wordt beschouwd, op te roepen. Deze oproeping heeft inmiddels plaatsgevonden, maar de moeder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om haar mening over het cassatieberoep kenbaar te maken.

In de aanvullende conclusie heeft de Procureur-Generaal bevestigd dat er sinds de eerdere conclusie geen nieuwe argumenten of gegevens zijn gepresenteerd die aanleiding geven om de eerdere conclusie te herzien. De conclusie blijft dan ook dat de zaak moet worden verworpen, wat betekent dat de eerdere beslissingen in stand blijven. De uitspraak van de Hoge Raad biedt belangrijke inzichten in de toepassing van het Haags Adoptieverdrag en de geldigheid van adopties die in het buitenland zijn uitgesproken, met implicaties voor toekomstige zaken op het gebied van interlandelijke adoptie.

Conclusie

Zaaknr. 11/03153
Mr. Huydecoper
Zitting van 7 september 2012
Aanvullende conclusie inzake
1. [De man]
2. [De vrouw]
verzoekers tot cassatie
tegen
1. de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland
verweerders in cassatie
1. In deze zaak is door mij geconcludeerd op 2 maart 2012. In de vervolgens gegeven beschikking van 1 juni 2012, NJ 2012, 342, rechtspraak.nl LJN BV8216, heeft de Hoge Raad oproeping bevolen van de moeder van de minderjarige [de minderjarige], als belanghebbende.
Deze oproeping heeft inmiddels plaatsgehad. De moeder van de minderjarige heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om haar mening over het cassatieberoep kenbaar te maken.
2. In de op 2 maart jl. genomen conclusie heb ik uiteengezet dat de aangevoerde cassatiemiddelen volgens mij ongegrond waren. Er zijn sedert die conclusie geen argumenten of gegevens anderszins aan de orde gesteld die mij aanleiding geven om anders te concluderen, dan in die conclusie werd verdedigd; met dien verstande dat die conclusie uitmondde in het advies, de moeder van [de minderjarige] alsnog op te roepen. Nu dat inmiddels gebeurd is, moet de conclusie thans luiden, zoals hieronder weergegeven.
Conclusie
Ik concludeer tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden