ECLI:NL:PHR:2012:BX7464

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01140
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • Mr. E.B. Rank-Berenschot
  • Mr. R.H.M.Ch. Libotte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging bewindvoerder tot procederen in het kader van beschermingsbewind

In deze zaak gaat het om de machtiging van een bewindvoerder, mr. R.H.M.Ch. Libotte, om in rechte op te treden namens de rechthebbende, [betrokkene 1]. De bewindvoerder had een verzoek ingediend bij de kantonrechter om hem te machtigen tot het starten van een bestuursrechtelijke beroepsprocedure. De kantonrechter heeft dit verzoek op 21 juni 2011 afgewezen, omdat er geen gronden voor het beroep waren aangegeven. Mr. Libotte heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 28 november 2011 de beschikking van de kantonrechter heeft bekrachtigd. Het hof oordeelde dat het over onvoldoende gegevens beschikte om de kans van slagen van het beroep in te schatten en dat het bovendien om een relatief gering bedrag ging.

In cassatie heeft mr. Libotte verschillende klachten ingediend tegen de overwegingen van het hof. De eerste klacht betreft het beleid van de rechtbank Maastricht, dat volgens hem in strijd is met de wet. De tweede klacht richt zich tegen de impliciete overweging van het hof dat de kantonrechter het verzoek inhoudelijk mocht beoordelen, ondanks het verstrijken van de bestuursrechtelijke beroepstermijn. De derde klacht verwijt het hof dat het niet heeft meegewogen dat hij feitelijk geen machtiging nodig had en dat zijn verzoek om toepassing van art. 1:443 BW niet is behandeld.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeert dat de klachten niet slagen en dat het cassatieberoep moet worden verworpen. De conclusie is dat de bewindvoerder niet kan worden vrijgesteld van de verplichting om een machtiging aan te vragen, en dat de rechter niet kan bepalen dat een machtiging niet nodig is in een procedure waarin deze wel is verzocht maar geweigerd.

Conclusie

12/01140
Mr. E.B. Rank-Berenschot
Zitting: 7 september 2012 (bij vervroeging)
CONCLUSIE inzake:
Mr. R.H.M.Ch. Libotte, h.o.d.n. Cirkel Bewindvoeringen B.V., in zijn hoedanigheid van (voormalig) bewindvoerder in het meerderjarigenbewind over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene 1],
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Deze zaak betreft het verzoek van een bewindvoerder om hem te machtigen tot procederen (art. 1:443 BW). Zij leent zich voor een verkorte conclusie.
1. Door of namens [betrokkene 1] (hierna: rechthebbende) is bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum, Onderbanken en Landgraaf (hierna: ISD BOL) een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor kosten van inkomensbeheer en kosten van bewindvoering. Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het bestuur van ISD BOL de aanvraag gedeeltelijk toegewezen. Op het door mr. Gans namens rechthebbende ingestelde bezwaar heeft het bestuur van ISD BOL bij beslissing op bezwaar van 18 april 2011 het bezwaar wat betreft de kosten van bewindvoering ongegrond verklaard. Mr. Gans heeft rechthebbende geadviseerd bestuursrechtelijk beroep in te stellen.
2. Verzoeker tot cassatie (hierna: mr. Libotte) heeft bij brief van 9 mei 2011 en bij rappelbrief van 20 mei 2011 aan de rechtbank Maastricht, sector kanton, verzocht hem machtiging te verlenen voor het namens rechthebbende starten van een bestuursrechtelijke beroepsprocedure bij de rechtbank.
3. Bij beschikking van 21 juni 2011 heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. Hij heeft daartoe overwogen dat geen gronden voor het bestuursrechtelijk beroep zijn aangegeven.
4. Op het door mr. Libotte ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch bij beschikking van 28 november 2011 de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Daartoe heeft het hof overwogen dat, samengevat, het hof over onvoldoende gegevens beschikt om in te schatten wat de kans van slagen van het eventueel in te stellen beroep zal zijn, terwijl het bovendien om een relatief gering bedrag gaat (rov. 3.5.3).
5. Mr. Libotte heeft in appel tevens verzocht om te bepalen dat hij als bewindvoerder op basis van art. 1:443 BW niet gehouden is om een machtiging van de kantonrechter te vragen, zoals de rechtbank Maastricht in alle gevallen eist.(1) Het hof heeft dit verzoek afgewezen. Daartoe heeft het hof overwogen:
"3.5.4 (...) Het hof is (...) van oordeel dat een dergelijke algemene vraag of het door de rechtbank op dit punt gevoerde beleid juist is, de omvang van het hoger beroep in de huidige zaak overstijgt. Immers, van belang bij de beoordeling van deze zaak is dat mr. Libotte ervoor gekozen heeft om die machtiging wel aan te vragen bij de kantonrechter. Nu de machtiging niet is gegeven, kan het hof deze beslissing beoordelen, maar niet het beleid van de rechtbank. (...)"
6. In het door mr. Libotte tijdig ingestelde cassatieberoep worden tegen rov. 3.5.4 de volgende klachten aangevoerd.
7. De eerste klacht (cassatierekest, p. 1, laatste alinea) luidt dat het hof in rov. 3.5.4 'voorbijgaat' aan het door de rechtbank Maastricht gehanteerde voorschrift dat een bewindvoerder een machtiging als hier bedoeld moet aanvragen, zulks op straffe van ontslag van de bewindvoerder. Volgens het cassatierekest is dat voorschrift in strijd met de grammaticale en wetshistorische uitleg van art. 1:443 BW, dat slechts bepaalt dat de bewindvoerder alvorens in rechte op te treden een machtiging kan (niet: moet) aanvragen.
De klacht faalt reeds omdat zij door gebrek aan precisie en onderbouwing niet voldoet aan de aan de daaraan ingevolge art. 426a lid 2 Rv te stellen eisen.Voor zover bedoeld wordt te klagen dat het hof (ongemotiveerd) voorbij is gegaan aan essentiële stellingen van mr. Libotte over het beleid van de rechtbank, mist de klacht feitelijke grondslag. Het hof heeft immers het verzoek om het beleid van de rechtbank Maastricht op dit punt te beoordelen niet onbesproken terzijde gesteld, maar dat verzoek afgewezen op grond van de overweging dat beoordeling van een dergelijke algemene vraag de omvang van het hoger beroep in de huidige zaak overstijgt. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk in het licht van de overweging van het hof dat mr. Libotte in de onderhavige procedure ervoor gekozen heeft een verzoek tot machtiging in te dienen, welk verzoek door de kantonrechter is afgewezen.
8. In de tweede plaats wordt (cassatierekest, p. 2, 1e alinea) een klacht geformuleerd tegen de (impliciete) overweging van het hof dat nu wel een machtiging is aangevraagd, de kantonrechter dat verzoek inhoudelijk mocht beoordelen. Volgens het cassatierekest is deze overweging rechtens onjuist omdat het hof daarmee ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de kantonrechter - ondanks herhaalde verzoeken van mr. Libotte om binnen de bestuursrechtelijke beroepstermijn te beslissen - eerst na afloop van die beroepstermijn heeft beslist.
Ook deze klacht voldoet mijns inziens niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat zij zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet goed begrijpelijk is. Voor zover de klacht aldus begrepen moet worden dat het hof de beschikking van de kantonrechter had moeten vernietigen omdat de kantonrechter het machtigingsverzoek, gelet op het verstrijken van de bestuursrechtelijke beroepstermijn, wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk had moeten verklaren, wordt miskend dat zodanig betoog in hoger beroep niet gevoerd is en dat het hof niet gehouden was ambtshalve op deze grond de beschikking van de kantonrechter te vernietigen. Mr. Libotte heeft weliswaar in het appelrekest (onder 2.3-2.6) een beroep gedaan op het verstrijken van de bedoelde beroepstermijn, maar daaraan geen door het hof als grief of verzoek van evenbedoelde strekking aan te merken conclusie verbonden; hij heeft, integendeel, verzocht dat het hof, met vernietiging van de bestreden beschikking, de verzochte machtiging alsnog verstrekt.
9. De derde klacht (cassatierekest, p. 2, 2e alinea) verwijt het hof in zijn beoordeling niet te hebben meegenomen dat, zoals mr. Libotte gesteld heeft(2), hij feitelijk geen machtiging nodig had, en zijn verzoek "om art. 1:443 BW toe te passen overeenkomstig de wetsgeschiedenis" volledig buiten beschouwing te hebben gelaten. Betoogd wordt dat hij daardoor, gelet op het ontbreken van een tijdig verleende machtiging, aansprakelijk kan worden gehouden.(3) Het oordeel van het hof is rechtens onjuist en volstrekt onbegrijpelijk. Dit klemt temeer nu dit structureel beleid is bij de rechtbank Maastricht, aldus het cassatierekest.
De klacht strandt reeds op onbegrijpelijkheid en een gebrek aan bepaaldheid en precisie. Daarnaast mist de klacht feitelijke grondslag voor zover zij tot uitgangspunt neemt dat het hof geen aandacht heeft besteed aan het verzoek van mr. Libotte om te bepalen dat, zoals in het petitum is geformuleerd, hij geen machtiging behoeft om als bewindvoerder te procederen. Het hof heeft dit verzoek, in cassatie niet althans onvoldoende duidelijk bestreden, opgevat als een verzoek van algemene strekking en dit verzoek op de in rov. 3.5.4 aangegeven gronden afgewezen.
Voor zover de klacht berust op de veronderstelling dat art. 1:443 BW de rechter opdraagt om in een procedure waarin om machtiging is verzocht, welke is geweigerd, op een daartoe strekkend verzoek te bepalen dat zodanige machtiging niet nodig is, miskent het de strekking van art. 1:443 BW. Deze bepaling, die overigens inderdaad niet de verplichting tot het vragen van een machtiging inhoudt, is bedoeld als een vorm van zekerheid voor de bewindvoerder dat hij niet achteraf door de rechthebbende wordt beschuldigd van een lichtvaardig besluit tot procederen. Het artikel maakt de bevoegdheid van de bewindvoerder om namens rechthebbende te procederen niet afhankelijk van het verkrijgen van die machtiging (of toestemming van de rechthebbende). Daarnaast zij erop gewezen dat een wel verleende machtiging niet vrijwaart tegen het onzorgvuldig voeren van een procedure.(4) In dit licht valt niet in te zien welk (rechtens te respecteren) belang gediend wordt bij de verzochte verklaring van de rechter dat een machtiging geen voorwaarde is voor het in rechte optreden door de bewindvoerder namens rechthebbende, in een procedure waarin de machtiging wel verzocht, maar geweigerd is.
10. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie rov. 3.5.4 van de beschikking van het hof.
2 Vermoedelijk gaat het om de stellingen in het appelrekest onder 2.9.
3 Vermoedelijk wordt gedoeld op de stelling (appelrekest onder 2.9) dat hij, indien hij zonder machtiging procedeert, door de rechtbank Maastricht veroordeeld wordt om de procedurekosten uit eigen middelen te betalen. Zie ook het proces-verbaal van 14 november 2011, p. 2, volgens hetwelk mr. Libotte heeft verklaard dat hij is veroordeeld tot terugbetaling van de eigen bijdragen die cliënten aan hem als advocaat hebben betaald, van welke terugbetalingsverplichting hij zou worden gevrijwaard indien het hof bepaalt dat hij geen procesmachtiging nodig heeft.
4 MvA, Kamerstukken II, 1979-1980, 15 350, nr. 5, p. 23; Asser/De Boer 1* 2010, nrs. 1174 en 1166.