1 Ontleend aan rov. 2.1 t/m 2.22 van het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage d.d. 12 november 2008 en rov. 1 en 2 van het thans in cassatie bestreden arrest van het hof te 's-Gravenhage d.d. 28 december 2010.
2 In rov. 2 van het bestreden arrest spreekt het hof abusievelijk van 29 juni 1992.
3 Zie rov. 4.14 (eerste volzin) en rov. 4.15 (laatste volzin) van genoemd vonnis.
4 Zie rov. 13 van het bestreden arrest.
5 De cassatiedagvaarding is betekend op 4 maart 2011, derhalve binnen drie maanden na de dag van uitspraak van het bestreden arrest (28 december 2010).
6 A.J. Akkermans, Proportionele aansprakelijkheid bij onzeker causaal verband (diss.), 1997, par. 7.3.2 (p. 437-438) en par. 8.3.3 (p. 459); Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II* 2009/3, nr. 79; M.G. Faure, Proportionele Aansprakelijkheid, in: Hammerstein/Akkermans/Faure/Van Boom, Causaliteit: inleidingen gehouden op het symposium van de Vereniging van Letselschade Advocaten 2003, p. 44-45.
7 Het arrest is ook geannoteerd door W.H. Bouman in JA 2006, 81. Zie voor een keuze voor een proportionele benadering in de context van nakoming: HR 17 februari 2006, LJN: AU9717, NJ 2006, 378 (m.nt. M.M. Mendel), waarover C.R. Christiaans, Beroep op vervalbeding voor 90% onaanvaardbaar: HR 17 februari 2006 (Royal & Sun Alliance c.s./Universal Pictures), MvV 2006, p. 62-64.
8 Zie voorts I. Giesen, (Dis)Proportionele onduidelijkheid, NTBR 2011/19, p. 149-150.
9 Zie de conclusie, nr. 3.72.1, van A-G Wissink vóór Fortis/[B]. Zie voorts Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II* 2009/3, nr. 80; R.J.B. Boonekamp, Causaal verband, in: losbl. Kluwer Schadevergoeding, Art. 98, Aant 16; C.J.M. Klaassen, Schadevergoeding: algemeen, deel 2, Mon. BW, B35, 2007, nr. 57 (p. 71-72) en nr. 61 (p. 77 onder a); A.J. Akkermans, Proportionele aansprakelijkheid bij onzeker causaal verband (diss.), 1997, hfd. 3 (p. 107 e.v.) en par. 7.3.5 (p. 444-447); A.J. Akkermans, Grondslagen voor proportionele aansprakelijkheid bij onzeker causaal verband, in: Van Boom/Jansen/Linssen (red.), Tussen 'Alles' en 'Niets', Schoordijk Instituut 1997, p. 106-108; I. Giesen & T.F.E. Tjong Tjin Tai, Proportionele tendensen in het verbintenissenrecht: een rechtsgeleerd dialoog, Preadvies voor de Vereniging voor Burgerlijk Recht, 2008, p. 97.
10 Hoewel de feiten tegen [B] spraken: uit de bijgebrachte stukken bleek dat het niet waarschijnlijk was dat hij de aandelen na een indringend advies van Fortis wél had verkocht. De eventueel toegewezen kansschade zou dan ook vrijwel nihil zijn geweest.
11 Ik doe een greep uit de literatuur van de laatste vijftien jaar zonder de pretentie uitputtend te zijn: A.J. Akkermans, Proportionele aansprakelijkheid bij onzeker causaal verband (diss.), 1997, p. 1-462, alsmede de recensies van dit proefschrift van A.R. Bloembergen, WPNR 97/6279, p. 505-508 en L. Dommering-Van Rongen, NTBR 1998/1, p. 19-22; A.J. Akkermans, Grondslagen voor proportionele aansprakelijkheid bij onzeker causaal verband, in: Van Boom/Jansen/Linssen (red.), Tussen 'Alles' en 'Niets', Schoordijk Instituut 1997, p. 105-115; Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II* 2009/3, nrs., 79, 80 en 81; W.H. van Boom, Structurele fouten in het aansprakelijkheidsrecht (or.), 2003, p. 8 e.v.; R.J.B. Boonekamp, Causaal verband, in: losbl. Kluwer Schadevergoeding, Art. 98, Aant 16 en Art. 99, Aantt. 4.3 en 6.3; Chr. H. van Dijk, NTBR 2006/44, p. 294-306; M.G. Faure, Proportionele Aansprakelijkheid, in: Hammerstein/Akkermans/Faure/Van Boom, Causaliteit: inleidingen gehouden op het symposium van de Vereniging van Letselschade Advocaten 2003, p. 33-77; I. Giesen & T.F.E. Tjong Tjin Tai, Proportionele tendensen in het verbintenissenrecht: een rechtsgeleerd dialoog, Preadvies voor de Vereniging voor Burgerlijk Recht, 2008, p. 1-125; I. Giesen, (Dis)Proportionele duidelijkheid, NTBR 2011/19, p. 149-150; T. Hartlief, Proportionele aansprakelijkheid: een introductie, in: Akkermans/Faure/Hartlief, Proportionele aansprakelijkheid, 2000, p. 1-22; A.L.M. Keirse, Proportionele aansprakelijkheid bij blootstelling aan asbestvezels en tabaksrook, TVP 2006/3, p. 66-75; C.J.M. Klaassen, Schadevergoeding: algemeen, deel 2, Mon. BW, B35, 2007, nrs. 58-63; C.J.M. Klaassen, Proportionele aansprakelijkheid: een goede of kwade kans?, NJB 2007/1164, p. 1346-1362; J.S. Kortmann, [A]/Nefalit: Proportionele aansprakelijkheid?, NJB 2007/26, p. 1404-1412; S.D. Lindenbergh, Hoge Raad aanvaardt proportionele aansprakelijkheid bij onzeker causaal verband (Nefalit/[A]), MvV 2006/6, p. 104-108; S.D. Lindenbergh, Alles is betrekkelijk: over de relatie tussen normschending en sanctie in het aansprakelijkheidsrecht (or.), Erasmus Law Lectures 7, 2007, p. 20-21; J.H. Nieuwenhuis (zeer kritisch), Disproportionele aansprakelijkheid, RM Themis 2006/5, p. 177-178; R.L.M.M. Tan, Over het mogelijke en het waarschijnlijke, salomonsoordelen in het aansprakelijkheidsrecht, AV&S 2008/4, p. 23-27; T.F.E. Tjong Tjin Tai, Proportionele aansprakelijkheid in het algemene aansprakelijkheidsrecht, Bb 2006/28, p. 98-100.
12 Zie rov. 3.13 van het Nefalit/[A]-arrest (hiervóór geciteerd), waarover Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II* 2009/3, nr. 81. Lindenbergh (MvV 2006/6, p. 106) signaleert nog dat de Hoge Raad in dit verband opmerkelijk spreekt van 'uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar', hetgeen erop wijst dat de grondslag niet hetzelfde is als die van artikel 6:248 lid 2 jo. 6:2 BW (alwaar wordt gesproken van 'naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar'). Volgens Lindenbergh is er geen noodzaak aan te sluiten bij laatstgenoemde artikelen, aangezien het schadevergoedingsrecht al voldoende ruimte voor de redelijkheid biedt.
13 Dat blijkt uit het feit dat hij aansluit bij Frenks "toerekening naar kansbepaling" ex art. 6:98 BW. Volgens Akkermans (diss., p. 441, alsmede in Tussen 'Alles en Niets', supra noot 9, p. 106) ligt daarin een fundamentele dogmatische vernieuwing besloten. Zie N. Frenk, Toerekening naar kansbepaling, NJB 1995/13, p. 482 e.v.
14 A.R. Bloembergen, WPNR 97/6279, par. 3, p. 507. De kalimijnenzaak is ook gepubliceerd in VR 1990, 98, m.nt. VWvC.
15 Lindenbergh, MvV 2006/6, p. 107. Het is volgens Lindenbergh dan ook opmerkelijk dat de Hoge Raad artikel 6:98 BW niet noemt.
16 Volgens Akkermans moet men artikel 6:99 BW dan ook niet begrijpen als een bewijsregel, maar als een bijzondere regel van materieel recht (zie diss., p. 70). Bloembergen sluit zich daarbij aan (zie WPNR 97/6279, par. 3, p. 506-507).
17 Voor de volledigheid zij erop gewezen dat het bij 'eigen schuld' ook kan gaan om toerekening van omstandigheden aan de benadeelde die tot zijn risicosfeer behoren. Dan ligt de nadruk minder op medeveroorzaking van de schade en dus op causaal (c.s.q.n.) verband tussen eigen gedragingen van de benadeelde en de schade. Zie losbl. Kluwer Schadevergoeding, Art. 101, Aant. 4.4 (bewerkt door Boonekamp), met verwijzingen naar rechtspraak waaronder Nefalit/[A].
18 Akkermans (diss.), p. 445.
19 Zie bijv. losbl. Kluwer Schadevergoeding (Boonekamp), Art. 98, Aant. 3; Klaassen, Mon. BW. B35, 2007, nrs. 19 en 20b. Zie voorts HR 9 april 2004, LJN: AO3170, NJ 2004, 308, m.nt. DA (Fibromyalgie).
20 Bloembergen, a.w., par. 3, p. 507. Hierbij zij vermeld dat Bloembergen dit heeft opgemerkt in de context van Akkermans aansluiting bij Frenks benadering van de "toerekening naar kansbepaling" ex artikel 6:98 BW. In die benadering vloeien vestiging en toerekening van aansprakelijkheid ineen. Vgl. Akkermans (diss.), p. 441 en Klaassen (Mon. BW, B35), p. 77.
21 Zie bijv. I. Giesen, De aantrekkingskracht van Loreley, in: Hartlief/Lindenbergh (red.), Tien pennenstreken over personenschade: Bijdragen ter gelegenheid van het twintigste symposium van de Vereniging van Letselschade Advocaten 2009, p. 82-83.
22 Het laatste komt m.i. neer op het in datzelfde kader reeds door het hof gehanteerde criterium van de geleden schade of de ernst van het letsel.
23 Dit is dan ook een wezenlijk andere situatie dan de tweestapsmethode van de Hoge Raad in rov. 3.13 van Nefalit/[A] (het uitgangspunt dat de rechter in dat soort gevallen de gedaagde analoog aan de artt. 6:99 en 6:101 BW mag veroordelen tot betaling van de "gehele" schade "onder aftrek van" de aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden), Zie hierover het (voorwaardelijk) incidentele cassatieberoep van [verweerders] (infra nrs. 3.2 en 3.2.1). .
24 Tjong Tjin Tai,(Bb 2006/28), p. 99 resp. Klaassen (Mon. BW, B35, 2007), nr. 61, p. 78.
25 Ibid., Klaassen.
26 HR 4 mei 2001, LJN: AB1426, NJ 2002, 214, m.nt. CJHB (Chan-a-Hung/Maalsté); HR 24 september 2004, LJN: AO9070, NJ 2005, 466, m.nt. DA (Lok/Stam); HR 8 juli 2011, LJN: BP6996, NJ 2011, 307 (Bax/Van Gemert). Zie verder nog de rechtspraak genoemd in de losbl. Kluwer Schadevergoeding (Boonekamp), Art. 101, Aantt. 22.3 en 22.4. Ook zij nog verwezen naar E.F.D. Engelhard, Reflecties van de Hoge Raad over verdere ontwikkeling van het verkeersaansprakelijkheidsregime: Noot bij HR 4 mei 2001, RvdW 2001, 99, JOL 2001, 299 (Chan-u-Hung/Maalsté), NTBR 2001/9, p. 479-483.
27 Giesen & Tjong Tjin Tai, Proportionele tendensen, Preadvies, 2008, p. 68; Klaassen, Mon. BW, B35, 2007, nr. 20b, p. 31-32; Hartlief, in: Akkermans/Faure/Hartlief, Proportionele aansprakelijkheid, 2000, p. 19-22.
28 Het c.s.q.n.-vereiste als minimumvoorwaarde voor de vestiging van aansprakelijkheid is benadrukt in HR 9 april 2004, LJN: AO3170, NJ 2004, 308, m.nt. DA (fibromyalgiesyndroom na verkeersongeval). Zie ook Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II* 2009/3, nr. 50 en de losbl. Kluwer Schadevergoeding (Boonekamp), Art. 98, Aant. 9.
29 Zie bijv. Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II* 2009/3, nr. 51.
30 Zie bijv. 5 juni 2009, LJN: BH2815, RvdW 2009, 683 (Treek/Dexia), rov. 5.5.1 t/m 5.6.2. Zie hierover uitvoerig de conclusie, nrs. 3.66 en 3.67, van A-G Wissink vóór Fortis/[B]. Dit neemt overigens niet weg dat de stelplicht en de bewijslast van het causaal verband in beginsel op de cliënt van de bank rust (ook al wordt met betrekking tot het aannemen van dat causaal verband soepel omgegaan). Zie recentelijk: HR 3 februari 2012, LJN: BU4914, NJ 2012, 95 (Rabobank/X).
31 Zie ook par. 3.6 van de s.t. van Nationale Nederlanden (het vijfde argument, hiervóór weergegeven onder 2.1.1).
32 Zie hierover uitvoeriger de noot van G.M. Gouweloos bij HR 29 april 2011, LJN: BQ2935, JA 2011, 109 (p. 4).
33 Losbl. Kluwer Schadevergoeding (Boonekamp), Art. 101, Aant. 16.
34 Nieuwenhuis, RM Themis, 2006, p. 177-178; Klaassen, NJB 2007/1164, p. 1348; Giesen & Tjong Tjin Tai, Proportionele tendensen, Preadvies, 2008, p. 68.
35 Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II* 2009/3, nr. 81; Lindenbergh, MvV 2006/6, p. 108; Keirse, TVP 2006/3, p. 73. Zie ook nr. 3.2.4 van de schriftelijke toelichting van Nationale Nederlanden.
36 Zie ook de verwijzing t.a.p. naar Tjong Tjin Tai, Bb 2006/28, p. 99 en Akkermans (Tussen 'Alles' en 'Niets'), 1997, p. 105-115.
37 In dezelfde zin Nationale Nederlanden blijkens nr. 3.2.8 van haar schriftelijke toelichting.
38 Voor zover ik kan achterhalen, is het vergelijkbare arrest in de literatuur slechts opgemerkt door Lindenbergh, MvV 2006/6, p. 108, die voor de proportionele toerekening in dat arrest geen verklaring geeft.
39 Zie rov. 3.13 (in fine) van het Nefalit/[A]-arrest. Ook Chr. H. van Dijk, NTBR 2006/44, p. 294-306 (onder C in fine), benadrukt het belang van motivering van het proportionele percentage.
40 W.H. van Boom, Structurele fouten in het aansprakelijkheidsrecht (or.), 2003, p. 8 e.v.; Klaassen, NJB 2007/1164, par. 8 (in fine).
41 Lindenbergh, MvV 2006/6, p. 107.
42 S.D. Lindenbergh, Alles is betrekkelijk: over de relatie tussen normschending en sanctie in het aansprakelijkheidsrecht (or.), Erasmus Law Lectures 7, 2007, p. 20.
43 Zie noot Daan Asser, nrs. 15 t/m 17, onder HR 29 november 2002, LJN: AE7351, NJ 2004, 305 (Kastelijn/Achtkarspelen), waarover I. Giesen, De aantrekkingskracht van Loreley, in: Hartlief/Lindenbergh (red.), Tien pennenstreken over personenschade: Bijdragen ter gelegenheid van het twintigste symposium van de Vereniging van Letselschade Advocaten 2009, p. 83 (noot 42). In feite komt het neer op de doctrine van res ipsa loquitur ("the thing speaks for itself").
44 Tjong Tjin Tai, Bb 2006/28, p. 99.
45 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2009/3, nr. 81 (in fine).
46 Zie bijv. Klaassen, Mon. BW. B35, 2007, nr. 20b, p. 31-32.