ECLI:NL:PHR:2012:BX9511

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04511
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Silvis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bewezenverklaring van diefstal en de toerekening van eigendom

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de bewezenverklaring van diefstal door de verdachte op verschillende data. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld tot een werkstraf en hechtenis voor diefstal van geldbedragen. De Hoge Raad heeft de bewijsvoering van de feiten 1, 2, 3 en 4 kritisch bekeken. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte op 7 augustus 2008 een bedrag van 60 euro had gestolen, maar de Hoge Raad oordeelde dat niet uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid dat dit bedrag toebehoorde aan de benadeelde partij, [betrokkene 1]. Dit leidde tot een innerlijke tegenstrijdigheid in het arrest van het Hof, aangezien het Hof ook had overwogen dat de benadeelde partij niet in haar vordering kon worden ontvangen omdat het geld niet aan haar toebehoorde.

Daarnaast werd de bewezenverklaring van feit 2, die betrekking had op een diefstal van 20 euro op 10 november 2008, onder de loep genomen. De Hoge Raad concludeerde dat de gebezigde bewijsmiddelen niet voldoende aantoonden dat het geld aan [A] toebehoorde, maar dat het Hof dit wel had kunnen afleiden uit de verklaringen van getuigen. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring verbeterd kon worden gelezen zonder dat dit afdeed aan de kwalificatie van de feiten.

De overige middelen van cassatie, die betrekking hadden op de datums van de diefstallen en de toerekening van de eigendom, werden eveneens verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie hoefden te leiden, omdat de bewezenverklaringen verbeterd konden worden gelezen. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en de conclusie van de Advocaat-Generaal was dat er geen gronden waren voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak.

Conclusie

Nr. 10/04511
Mr. Silvis
Zitting: 18 september 2012
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is bij arrest van 27 september 2010 door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem wegens 1., 2., 3. en 4. telkens "diefstal", veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het arrest bevat voorts enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat niet (zonder meer) uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat de onder 1 bewezenverklaarde diefstal van een geldbedrag op 22 november 2008 heeft plaatsgevonden.
4. Er wordt terecht gesteld dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid op welke dag het bedrag (precies) is gestolen en dus ook niet (zonder meer) dat dat op 22 november 2008 is gebeurd, zoals is bewezenverklaard. Tot cassatie behoeft dat echter niet te leiden. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan wel worden afgeleid dat bedoeld geldbedrag in de nacht van 22 november op 23 november 2008 is weggenomen, en het Hof heeft gelet daarop kennelijk bij vergissing de woorden 'of omstreeks' doorgehaald in de voor de bewezenverklaring gebruikte tekst van de tenlastelegging. Mede in aanmerking genomen dat in casu de gebezigde bewijsmiddelen een pleegperiode inhouden die mede de bewezenverklaarde datum omvat (anders dan in de uitspraken waarnaar de steller van het middel verwijst, waarin de bewijsmiddelen een geheel andere pleegdatum of -periode vermeldden, dan wel daaromtrent in het geheel niets inhielden), meen ik dat de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd kan lezen met herstel van de doorgehaalde woorden. Die verbeterde lezing doet niet af aan de kwalificatie, aard en ernst van het bewezenverklaarde. Daarmee ontvalt de feitelijke grondslag aan het middel.(1)
5. Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 2.
6. Onder 2 is zakelijk weergegeven bewezenverklaard dat verdachte op 10 november 2008 een geldbedrag van 20 euro, toebehorende aan [A], heeft gestolen. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen is dat geldbedrag weggenomen uit de portemonnee van [betrokkene 1]. De gebezigde bewijsmiddelen houden niet uitdrukkelijk in dat dat geldbedrag aan [A] toebehoorde (en dus niet aan [betrokkene 1]). Anders dan de steller van het middel, meen ik echter dat het Hof dat wel daaruit heeft kunnen afleiden. Die bewijsmiddelen houden immers in als verklaring van [betrokkene 2] dat zij aangifte doet, dat bedoeld geldbedrag aan een ander toebehoort, dat zij vestigingsmanager is bij [A], en dat zij op 10 november 2008 een valletje heeft gezet door drie briefjes van € 20,00 en een briefje van € 5,00 in de portemonnee van [betrokkene 1] te doen waarna op 10 november 2008 om 07.00 uur één briefje van € 20,00 uit die portemonnee miste (bewijsmiddel 2). De steller van het middel stelt voorts terecht dat niet uit bewijsmiddel 7, noch uit de overige bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat die op 10 november 2008 weggenomen 20 euro is aangetroffen bij de fouillering van verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat die fouillering plaatsvond op 23 november 2008 en dat het biljet van 20 euro dat daarbij is aangetroffen, het 20 euro biljet was dat in de nacht van 22 op 23 november 2008 was weggenomen en zie derhalve op de bewezenverklaring van feit 1. Ik zie echter niet dat, en hoe dat afdoet aan de bewezenverklaring van feit 2. Voor zover is bedoeld te stellen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die op 10 november 2008 die 20 euro bij [betrokkene 1] heeft weggenomen, wordt eraan voorbij gegaan dat de tot bewijs gebezigde verklaring van verdachte inhoudt dat zij in de nacht van 22 november op 23 november 2008 geld heeft weggenomen en dat zij eerder in de maand november 2008 ook een bedrag van 20 euro had weggenomen uit de tas van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 8). Het middel faalt.
7. Het derde middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 3.
8. Onder 3 is zakelijk weergegeven bewezenverklaard dat verdachte op 7 augustus 2008 een geldbedrag van 60 euro, toebehorende aan [betrokkene 1], heeft gestolen. De steller van het middel wijst er echter terecht op dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat dat geldbedrag toebehoorde aan [betrokkene 1], nu deze inhouden voor zover van belang dat namens die [betrokkene 1] aangifte wordt gedaan, dat [betrokkene 3] op 7 augustus 2008 € 65,00 in de portemonnee van [betrokkene 1] heeft gedaan en dat [betrokkene 1] op 8 augustus 2008 aan die [betrokkene 3] vertelde dat omstreeks 09.00 uur alleen het biljet van € 5,00 nog in haar portemonnee zat. Voorts wordt erop gewezen dat het bestreden arrest innerlijk tegenstrijdig is gelet op die bewezenverklaring van feit 3 en hetgeen het Hof daarin heeft overwogen ten aanzien van één van de vorderingen benadeelde partij van [betrokkene 1], voor zover inhoudend:
"Niet is gebleken dat de gestelde schade door het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan in haar vordering niet worden ontvangen omdat het geld dat werd gestolen niet in eigendom toebehoorde aan [betrokkene 1]."
9. Gelet op die gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen het Hof heeft overwogen ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [betrokkene 1], heeft het Hof kennelijk bij vergissing in de voor de bewezenverklaring gebruikte tekst van de tenlastelegging van feit 3 de woorden 'aan een ander of anderen dan aan verdachte' doorgehaald, en bewezenverklaard dat het weggenomen geldbedrag toebehoorde aan [betrokkene 1]. Nu zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het bedrag niet aan verdachte toebehoorde, kan de Hoge Raad de bewezenverklaring verbeterd lezen, in die zin dat het geldbedrag toebehoorde aan een ander of anderen dan aan verdachte. Die verbeterde lezing doet niet af aan de kwalificatie, aard en ernst van het bewezenverklaarde. Daarmee ontvalt de feitelijke grondslag aan het middel.(2)
10. Het vierde middel klaagt dat niet (zonder meer) uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dat de onder 4 bewezenverklaarde diefstal van een geldbedrag op 29 oktober 2008 heeft plaatsgevonden.
11. Het middel is op zichzelf terecht voorgesteld maar dat behoeft niet tot cassatie te leiden op dezelfde, hiervoor uiteengezette grond als het eerste middel, te weten dat de bewezenverklaring verbeterd kan worden gelezen waardoor de feitelijke grondslag aan het middel ontvalt.
12. De voorgestelde middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 20 maart 2012, LJN BT6468, HR 7 september 2004, LJN AP2570 en met name de conclusie voor HR 6 april 2010, LJN BL6746 (de Hoge Raad deed de zaak in zijn geheel af met art. 81 RO).
2 Vgl. de hiervoor in noot 1 genoemde uitspraken.