ECLI:NL:PHR:2012:BX9575

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01106
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een verdachte die door het Gerechtshof Amsterdam was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het faciliteren van de handel in 15 kilo cocaïne. De feiten vonden plaats op 3 juli 2007, waarbij de verdachte betrokken was bij verschillende telefoongesprekken en ontmoetingen met medeverdachten, die uiteindelijk leidden tot de aanhouding van een van hen met een grote hoeveelheid cocaïne. De verdediging voerde aan dat de verdachte enkel aanwezig was om een horloge te verkopen en niet betrokken was bij de drugsdeal. Het hof oordeelde echter dat de verdachte als intermediair functioneerde tussen de kopers en leveranciers van de cocaïne en dat hij nauw samenwerkte met de betrokken medeverdachten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet gehouden was tot een nadere motivering en verwierp de middelen van de verdediging. Wel werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot een verlaging van de opgelegde straf. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot verlaging van de straf en verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

Nr. 11/01106
Mr. Machielse
Zitting 18 september 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte](1)
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 24 februari 2011 voor: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden.
2. Mr. M van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. Het cassatieberoep is op 1 maart 2011 ingesteld en het dossier is eerst op 26 januari 2012 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
3.2. De in de schriftuur opgegeven data zijn correct. De in het middel genoemde termijn van acht maanden is inderdaad met twee maanden en 25 dagen overschreden. Op het moment dat deze conclusie wordt genomen is sinds het instellen van het beroep al meer dan 18 maanden verstreken. Dit tijdsverloop dient ertoe te leiden dat de straf die aan verdachte is opgelegd wordt verminderd.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het bewijs voor het opzetten op het afleveren en vervoer en in vereniging van 15 kilo cocaïne niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte zich slechts in de woning van [medeverdachte 8] bevond om een horloge te verkopen. Hij is niet betrokken geweest bij enigerlei drugsdeal, noch heeft hij daarvan enige wetenschap gehad. Dat verweer is door het hof ontoereikend weerlegd.
4.2. Op 3 juli 2007 heeft de verdachte vanaf 10:15 uur al zesmaal telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1] die zich waarschijnlijk in het buitenland bevindt. [Medeverdachte 1] belt om 11:32 naar [medeverdachte 8] en geeft aan [medeverdachte 8] het telefoonnummer van verdachte door onder aansporing dat [medeverdachte 8] met hem een afspraak moet maken. Verdachte heeft zelf telefonisch contact met [betrokkene 1]. Om 11:40 wordt er een telefoongesprek gevoerd waarbij [medeverdachte 8], [medeverdachte 2] en verdachte zijn betrokken en waarbij een afspraak gemaakt worden om 1:00. Opvallend is mijns inziens dat in dat telefoongesprek typisch versluierd wordt gesproken. Verdachte gaat om 12:41 op die dag de woning van [medeverdachte 8] binnen. Om 12:58 komen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] daar ook aan. De laatste draagt een grote blauwe sporttas die kennelijk zwaar is. Zij gaan dezelfde woning binnen. Om 13:15 arriveert [medeverdachte 2]. Kort daarop verlaten eerst [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de woning, zonder sporttas en vervolgens komt de verdachte de woning uit met een plastiek tasje. Daarna verlaat [medeverdachte 2] het pand, waarna [medeverdachte 8] met een grote zware blauwe sporttas naar buiten komt. Observanten zien vervolgens dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] elkaar bij een loods ontmoeten. [Medeverdachte 8] haalt de sporttas uit zijn auto en gaat vervolgens naar binnen. [Medeverdachte 2] komt daarna de loods uit en rijdt weg. [Medeverdachte 8] doet een of meer tassen in zijn kofferbak en rijdt ook weg. Om 15:00 wordt [medeverdachte 8] aangehouden. In twee boodschappentassen wordt 15 kilo cocaïne aangetroffen. In de loods waar [medeverdachte 8] vandaan kwam wordt een blauwe sporttas gevonden met daarin nog een brokje cocaïne en verpakkingsmateriaal. Na 15:00 wordt verdachte gebeld door [medeverdachte 1] en heeft verdachte zelf telefonisch contact met [betrokkene 1]. [Medeverdachte 1] vraagt in een telefoongesprek van 15:50 aan verdachte of er wat is gebeurd, deelt mee dat de jongens van hem allemaal zijn opgehaald, en noemt daarbij de bijnamen van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2]. Daarna wordt door [betrokkene 3], die bij verdachte in de auto zat, een tas in een vuilcontainer gegooid waarin zich een digitale weegschaal blijkt te bevinden.
[Medeverdachte 8] heeft verklaard dat de cocaïne is gebracht door twee personen, dat hij € 32.000 per kilo heeft betaald en dat bij de deal een derde aanwezig was. Die derde was verdachte. De afspraken over tijd en plaats liepen via een tussenpersoon.
4.3. Het hof heeft uit deze waarnemingen en bevindingen afgeleid dat de verdachte bij de deal aanwezig is geweest en dat verdachte de tussenpersoon was over wie [medeverdachte 8] sprak. Het alternatieve scenario waarop de verdediging zich beroept, inhoudende dat verdachte een horloge probeerde te verkopen, is gelet op deze waarnemingen en bevindingen door het hof niet geloofd.
4.4. Het hof heeft uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat verdachte als intermediair functioneerde tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2], de kopers van de cocaïne, en [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de leveranciers, anderzijds, en dat verdachte daarbij nauw heeft samengewerkt met deze personen alsmede met [medeverdachte 1]. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel faalt en kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
Het eerste middel is gegrond, hetgeen tot een verlaging van de opgelegde straf zal dienen te leiden. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met de nrs. 12/00649 ([medeverdachte 2]), 11/00924 ([medeverdachte 6]), 11/01074 ([medeverdachte 4]), 11/009201106 ([medeverdachte 1]), 11/01188 ([medeverdachte 9]), 11/01297 ([medeverdachte 8]), 11/02617 ([medeverdachte 7]), 12/00643 ([medeverdachte 3]), in welke zaken ik ook vandaag concludeer.