Nr. 11/04874
Mr. Hofstee
Zitting: 25 september 2012
1. Verzoeker is bij arrest van 1 november 2011 door het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, wegens 1. en 2. telkens "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
2. Namens verzoeker heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Ten laste van verzoeker is door het Hof bewezen verklaard dat:
"feit l:
hij in de periode van 18 oktober 2009 tot en met 19 oktober 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 51,548 kilogram van een materiaal bevattende opium, zijnde opium een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op 17 december 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 7,716 kilogram van een materiaal bevattende opium, zijnde opium een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet."
4. Deze bewezenverklaringen berusten op de navolgende bewijsmiddelen:
"Bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen onder 1 en 2 jegens verdachte is bewezen verklaard de navolgende bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken betreft dit (voor kopie conform het origineel verklaarde) op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regionale Recherche IJsselland, onder de dossiernaam RUPIA, BVO 04RRO 09009, BHV 2009066355, opgemaakt op 1 december 2009.
1. een proces-verbaal van bevindingen, p. 91 tot en met 95 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisanten, dan wel van een hunner:
Op zondag 18 oktober 2009 kwam op Schiphol per Iran Air aan een houten krat met daarin twee stenen zuilen. Het houten krat was voorzien van een airwaybill met nummer [001]. Een van de stenen zuilen is geopend. Daarin werd een pakket aangetroffen dat was omwikkeld met plastic en carbonpapier. Uit het pakket werd een kleine hoeveelheid stof genomen. Deze werd onderworpen aan een MMC heroïnetest. Die sloeg positief uit.
Op 19 oktober 2009 is door ons, verbalisanten, de aanwezige vermoedelijke heroïne uit de stenen zuilen verwijderd. Vervolgens is 10 gram van de vermoedelijke heroïne terug geplaatst in een van de zuilen. De zuilen zijn weer teruggeplaatst in het krat en het krat is gesloten.
Op 19 oktober 2009 omstreeks 20.25 uur is voormeld krat in de auto van de ontvanger geplaatst en omstreeks 20.28 uur is de ontvanger van voormelde zending bij Menzies aan de Anchoragelaan te Schiphol weggereden. Op dat moment heeft het observatieteam de controle over de zending overgenomen.
2. een proces-verbaal van bevindingen, p. 141 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisanten, dan wel van een hunner:
Op maandag 19 oktober 2009 omstreeks 23.00 uur werd het pand aan de [a-straat 1] te Zwolle betreden voor een doorzoeking. In het pand werden in de originele gesloten verpakking 2 hardstenen zuilen aangetroffen. Na opening van de zuilen werd 10 gram ruwe opium aangetroffen.
3. een proces-verbaal van bevindingen, p. 124 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisanten, dan wel van een hunner:
Op 20 oktober 2009 is door ons de zending van airwaybill [001] aan een nader onderzoek onderworpen. Het betrof 2 pakketten met verdachte stof. Netto gewicht: 51,548 kilo. Wij hebben monsters genomen en deze voorzien van de volgende nummers: SIN AABP2642NL (uit pakket A) en SIN AABP2643NL (uit pakket B).
4. Een deskundigenbericht van het NFI, p. 128 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als bevinding van de deskundige, Dr. M.A. Hoitink:
Onderzoeksmateriaal en conclusie:
Kenmerk Omschrijving Conclusie
AABP2642NL monster bruin brokje is opium
AABP2643NL monster bruin brokje is opium
5. een geschrift, zijnde een airwaybill, p. 99 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Nummer: [001]
Afzender (shipper)
Tel: [002]
Geadresseerde (consignee):
[Verdachte]
[b-straat 1]
[woonplaats]
6. een proces-verbaal van verhoor, p. 25 e.v. - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte d.d. 20 oktober 2009:
[Betrokkene 4] uit Iran verzocht me natuursteen uit Iran in te klaren. Omdat ik daarmee al twaalf jaar ervaring heb ben ik op dat verzoek ingegaan. Afgelopen maandag (hof: derhalve 19 oktober 2009) ben ik naar Schiphol gegaan. Ik was samen met mijn broer in een door hem gehuurde auto. Rond 21.30 uur hebben we de vracht in de auto geladen en zijn we terug gereden naar Zwolle. Bij mijn bedrijf hebben we de vrachtauto naar binnen gereden en deze gelost. Hierna heb ik de deur dicht gedaan en zijn we vertrokken. Toen we onderweg waren werden we aangehouden. De vracht betrof twee grote natuurstenen massieve poten. De zending was bestemd voor [betrokkene 5].
7. een proces-verbaal van verhoor, p. 33 e.v. - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte d.d. 21 oktober 2009:
Ik ben in de auto inderdaad gebeld door ene [betrokkene 1]. Hij is een landgenoot van me. Zijn achternaam is [achternaam betrokkene 1].
U zegt mij dat mijn telefoon is afgeluisterd. U noemt een gesprek waarin de beller zegt dat hij 10 kilo nodig heeft. Ik heb toen gezegd dat ik die man zal terugbellen.
8. een geschrift, te weten een vastlegging onderschept telefoongesprek, p. 304 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als weergave van een gesprek op 19 oktober 2009, 19.40.28 uur:
Beller:
Die van mij is ook een probleem. Kun je nu praten?
Gebelde:
Ja, zeg maar. Ik wil alleen dat het niet te duur wordt.
Beller
Nee hoor. Het gaat slecht met mij, daarom wil ik wat gaan handelen/zaken doen.
Gebelde
Oké
Beller
Kan je zien of je vriend 10 kilo aan mij kan geven. Hij is hier geweest en heeft geld meegenomen.
Gebelde:
Oke, oke, nu moet je niet daarover praten, oke.
Beller
Oke, oke
Gebelde
Ik praat vanavond laat met jou
Beller Vanavond, oke
Gebelde
Oke, vanavond.
9. Een proces-verbaal van verhoor, p. 180 e.v. - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van de getuige [betrokkene 1] d.d. 20 november 2009:
Wij verbalisanten lieten aan de getuige het uitgewerkte en vertaalde telefoongesprek d.d. 19 oktober 2009 te 19.40.28 uur lezen.
Vraag aan de getuige: Kan jij je dit gesprek herinneren?
Antwoord getuige: Ja, dat weet ik nog.
10. een proces-verbaal van bevindingen, p. 009 e.v. - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisanten, dan wel van een hunner:
Naar aanleiding van de zending van 19 oktober 2009 is bij de Koninklijke Marechaussee op Schiphol navraag gedaan naar mogelijke soortgelijke zendingen.
Uit hun gegevens bleek dat op woensdag 17 december 2008 een vrijwel identieke zending was onderschept. Deze zending was gericht aan [betrokkene 2], [c-straat 1] te [woonplaats]. Het betrof twee stenen zuilen waarin in totaal 7,716 kilogram opium werd aangetroffen. De zending werd vervoerd door Iran Air en kwam uit Teheran. Bij beide zendingen stond hetzelfde Iraanse telefoonnummer bij de afzender weergegeven.
11. een proces-verbaal van bevindingen, p. 336 e.v. - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisanten, dan wel van een hunner:
Op zondag 17 december 2008 kwam op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, vanuit Teheran (Iran) met vlucht IR765 aan één collo met twee stenen zuilen. De zending was voorzien van een airwaybill met nummer [003]. In beide zuilen werden twee pakketten aangetroffen. De inhoud van deze pakketten bestond uit een zwarte harsachtige stof, welke leek op opium. Het nettogewicht van de vermoedelijke opium bedroeg 7,716 kilo.
12. een proces-verbaal van bevindingen, p. 359 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als relaas van verbalisanten, dan wel van een hunner:
De op 17 december 2008 in beslag genomen zending, bestaande uit twee stenen zuilen, waarin vier pakketten met daarin vermoedelijk verdovende middelen, is aan een nader onderzoek onderworpen. Netto gewicht: 7,716 kilo. Wij hebben monsters genomen en deze voorzien van de volgende nummers; 2429A en 2429B.
13. Een deskundigenbericht van het NFI, p. 364 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als bevinding van de deskundige, Ing P.H. Wallinga:
Onderzoeksmateriaal en conclusie:
Kenmerk Omschrijving Conclusie
2429A monster donkerbruine brokjes is opium
2429B monster donkerbruine brokjes is opium
14. een geschrift, zijnde een airwaybill, p. 344 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Nummer: [003]
Afzender (shipper)
Tel: [002]
Geadresseerde (consignee):
[Betrokkene 2]
[c-straat 1]
[woonplaats]
15. Een proces-verbaal van verhoor, p. 372 e.v. - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van de getuige [betrokkene 3], afgelegd op 27 november 2009:
In december vorig jaar was mijn zoon [betrokkene 2] naar huis gekomen. Ik zag aan zijn gezicht dat het niet goed was. Ik heb hem gevraagd wat er is. Hij heeft toen verteld dat hij voor [verdachte] uit Zwolle iets besteld had. [Betrokkene 2] is gebeld door de politie van Schiphol dat de zending was aangekomen en dat er drugs in zaten. [Betrokkene 2] heeft mij toen verteld dat hij iets had besteld voor [verdachte]. [Betrokkene 2] heeft mij woensdag jl. gebeld en gevraagd u te zeggen dat hij natuurstenen voor mijn tuin had besteld. Ik heb hem toen gezegd dat ik dat niet zou doen, maar de waarheid zou vertellen.
Ik heb samen met [verdachte] en zijn vrouw op school gezeten om Nederlands te leren. [Betrokkene 2] kent [verdachte] ook goed.
16. een proces-verbaal van verhoor, p. 44 e.v. - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van verdachte d.d. 27 oktober 2009:
U vraagt mij naar de naam [betrokkene 2].
Die naam zegt mij niets.
17. een geschrift, zijnde een registratie in het BPS-systeem van de politie, p. 376 tot en met 378 -zakelijk weergegeven - inhoudende:
als genoteerde registratie d.d. 5 mei 2009:
Aan het bureau verschijnt [verdachte], geboren [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats]. Hij zegt dat hij zijn auto gisteren heeft uitgeleend aan een oude kennis, [betrokkene 2]. De auto zou op 4 mei 2009 om 24.00 uur terug zijn gebracht, maar dat was op 5 mei 2009 om 19.45 uur nog steeds niet het geval."
5. Het bestreden arrest houdt als bewijsoverweging ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 in:
"De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide feiten op grond van argumenten die hierna aan de orde komen. Het hof acht echter zowel feit 1 als feit 2 bewezen. Daaraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
Algemeen
Op 18 oktober 2009 kwam, vanuit Teheran (Iran), per Iran Air op Schiphol aan een zending van twee stenen zuilen. Als telefoonnummer van de afzender was vermeld [002]. In de zuilen bleek 51,548 kilogram opium verborgen te zijn.
Eerder, op 17 december 2008, kwam, vanuit Teheran (Iran), per Iran Air, op Schiphol aan een zending van twee stenen zuilen. Als telefoonnummer van de afzender was eveneens vermeld [002]. In de zuilen bleek 7,716 kilogram opium verborgen te zijn.
Deze modus operandi is zozeer identiek en bijzonder te noemen dat deze erop wijst dat eenzelfde dadergroep zich heeft bezig gehouden met de invoer van beide partijen opium. De raadsman heeft aangevoerd dat verdovende middelen vaker verstopt worden. Dat is waar, maar het gaat in deze zaak niet uitsluitend om het verbergen van de opium op zich, maar om de wijze waarop de opium in deze zaak verborgen was.
Nader feit 1
De partij van 18 oktober 2009 was geadresseerd aan verdachte. Verdachte heeft erkend deze partij op verzoek van de afzender te hebben ingeklaard. Dat is gebeurd op 19 oktober 2009 aan het eind van de middag. Aansluitend heeft verdachte de beide zuilen vervoerd naar Zwolle. Om 19.40 uur heeft verdachte een telefoongesprek gevoerd met een zekere [betrokkene 1]. De inhoud van dat telefoongesprek is zonder bevredigende uitleg zijdens verdachte, welke uitleg ontbreekt, niet anders te kwalificeren dan als een gesprek waarin sprake is van versluierend taalgebruik. Dat is een verschijnsel dat, naar van algemene bekendheid is, vaak voorkomt als het gaat om transacties met betrekking tot verdovende middelen. In het telefoongesprek zegt verdachte dat hij een 'probleem' heeft, waarop [betrokkene 1] reageert met de mededeling dat hij ook een 'probleem' heeft. [Betrokkene 1] vraagt vervolgens of de vriend van verdachte '10 kilo aan hem kan geven'. Hij zegt ook 'Hij is hier geweest en heeft geld meegenomen'. Verdachte reageert met 'Oké, oké, nu moet je niet daarover praten'. Verdachte heeft aanvankelijk bij de politie telkens verklaard geen idee te hebben waarover [betrokkene 1] het had. Later komt hij daarop terug en verklaart hij dat het gesprek om iets onschuldigs als 10 kilo schapenvlees ging, maar concrete aanwijzingen dat verdachte en [betrokkene 1] toen en daar inderdaad een transactie over schapenvlees aangingen of voorbereidden ontbreken. De gegeven uitleg is dus ontoereikend.
Nader feit 2
De zending van 17 december 2008 was geadresseerd aan een zekere [betrokkene 2]. De moeder van deze [betrokkene 2], [betrokkene 3], heeft als getuige verklaard dat haar zoon iets voor verdachte had besteld. Het ging om een zending stenen die op Schiphol was aangekomen en waarin drugs waren aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard deze [betrokkene 2] niet te kennen. Die verklaring wordt weerlegd door de hiervoor al kort aangeduide verklaring van de reeds genoemde [betrokkene 3]. Deze getuige verklaart voorts uitdrukkelijk verdachte te kennen. De verklaring van verdachte wordt bovendien weerlegd door het gegeven dat verdachte op 5 mei 2009 een melding bij de politie heeft gedaan van verduistering van zijn auto door [betrokkene 2]. De verklaring van [betrokkene 3] verbindt verdachte rechtstreeks aan de invoer van de partij opium op 17 december 2008. In dat licht bezien is de ontkenning van verdachte deze getuige te kennen niet anders aan te merken dan als een kennelijk leugenachtige verklaring, bedoeld om de waarheid - verdachte heeft deze invoer van opium wel degelijk gepleegd door [betrokkene 2] opdracht te geven de zuilen met opium voor hem te bestellen - te bemantelen.
Conclusie
Het aantreffen op 18 oktober 2009 van opium in de twee ingevoerde, voor verdachte bestemde, stenen zuilen, het ophalen van die stenen zuilen door verdachte, het versluierend taalgebruik in het gesprek met [betrokkene 1] en de bijzondere modus operandi, welke overeenstemt met die welke gebruikt werd op 17 december 2008 waarbij ook van betrokkenheid van verdachte sprake was, bewijst, in onderling verband bezien, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Het aantreffen op 17 december 2008 van opium in de twee ingevoerde stenen zuilen, de verklaring van getuige [betrokkene 3] over de door verdachte tot die invoer gegeven opdracht aan [betrokkene 2], de kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte over zijn bekendheid met [betrokkene 2] en de bijzondere modus operandi, welke overeenstemt met die welke gebruikt werd op 18 oktober 2009 waarbij ook van betrokkenheid van verdachte sprake was, bewijst, in onderling verband bezien, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt van concrete activiteiten van verdachte in verband met de voorbereiding van de beide transporten naar Nederland en/of het vervoer tot aan Schiphol. Daarbij moet dus sprake zijn geweest van één of meer onbekende derde(n). Verdachte heeft met deze onbekende derde(n) bewust en nauw samengewerkt door de zuilen met opium in Nederland in te klaren, te vervoeren en over de afzet van de opium telefonische contacten te hebben (feit 1) dan wel door een ander ([betrokkene 2]) in te schakelen om de zuilen met opium naar Nederland te doen komen. Om die reden is sprake van medeplegen.
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien alle op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld."
6. De aanvulling op het arrest houdt nog in:
"Bewijsoverweging
De bewijsmiddelen 15 tot en met 17 beleggen in het bijzonder de in het arrest (pagina 3) genoemde kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van verdachte dat hij [betrokkene 2] niet kent.(1)
De hierboven weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, slechts wordt gebezigd voor het bewijs voor het feit, waarop het blijkens de inhoud daarvan betrekking heeft, levert op de redengevende feiten en omstandigheden, op grond waarvan het hof bewezen acht en de overtuiging heeft verkregen, dat verdachte het als voormeld in onder 1 en 2 bewezen verklaarde heeft begaan, in voege als na te melden".
7. Het eerste middel keert zich, mede gezien de toelichting daarop, met een aantal bewijsklachten tegen het onder 1 bewezenverklaarde opzet op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van ongeveer 51.548 gram opium.
8. De eerste klacht luidt dat het Hof in zijn hierboven weergegeven bewijsoverweging onder het hoofd "Nader feit 1" heeft betrokken dat verzoeker "aanvankelijk bij de politie telkens heeft verklaard geen idee te hebben waarover [betrokkene 1] het had", doch daarbij heeft verzuimd het bewijsmiddel aan te geven waaraan deze feiten of omstandigheden zijn ontleend.
9. Met verwijzing naar HR 24 juni 2003, LJN AF7985, NJ 2004/165, HR 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008/69 en de studiepocket van Van Dorst(2) stel ik het navolgende voorop. Indien het gaat om feiten en omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, dienen die stukken ter terechtzitting te zijn voorgelezen of moet daarvan aldaar de korte inhoud zijn medegedeeld. Het gaat in dit verband om nieuw bezwarend materiaal waarop de bewezenverklaring (rechtstreeks) steunt; alleen dergelijke feiten en omstandigheden kunnen immers voor die bewezenverklaring redengevend worden geacht. Hiervan uitgezonderd zijn feiten en omstandigheden die door de rechter ten grondslag zijn gelegd aan de verwerping van een betrouwbaarheidsverweer of een verweer dat de rechtmatigheid van de bewijsgaring betreft. Ook volgt, wanneer de voornoemde 'aanduidingseis' niet is nageleefd, geen cassatie indien de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring zelfstandig kunnen dragen. Alsdan zijn de nieuwe in de bewijsoverweging vermelde feiten en omstandigheden immers niet redengevend voor de bewezenverklaring. Deze behoeven dan ook niet uit de bewijsmiddelen te blijken.
10. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat het Hof niet het bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het zijn overweging heeft ontleend "dat verdachte aanvankelijk bij de politie telkens heeft verklaard geen idee te hebben waarover [betrokkene 1] het had". Ik meen evenwel dat dit niet tot cassatie hoeft te leiden, nu naar mijn inzicht het hier niet daadwerkelijk gaat om een omstandigheid die door het Hof redengevend wordt geacht voor de bewezenverklaring van feit 1. Het Hof heeft immers zijn oordeel dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde niet ook gebaseerd op de voornoemde verklaringen van verzoeker, maar - en dat is iets anders - mede gegrond op "het versluierend taalgebruik in het gesprek met [betrokkene 1]", hetgeen volgens het Hof een verschijnsel is dat, naar van algemene bekendheid is, vaak voorkomt als het gaat om transacties met betrekking tot verdovende middelen. Dat verzoeker aanvankelijk bij de politie telkens heeft verklaard geen idee te hebben waarover [betrokkene 1] het had, heeft het Hof dan ook kennelijk niet redengevend geacht voor zijn oordeel dat het in dat gesprek niet ging om 10 kilo schapenvlees, zoals verzoeker later verklaarde, maar om een transactie met betrekking tot verdovende middelen.
11. Het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, behelst voorts de klacht dat gelet op het bepaalde in art. 359, tweede lid, Sv 's Hofs weerlegging van het op zijn terechtzitting gepresenteerde uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging met betrekking tot de inhoud van het tussen verzoeker en [betrokkene 1] gevoerde telefoongesprek ontoereikend is.
12. Het middel ziet op het navolgende, in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 oktober 2011 aangehechte pleitnota weergegeven betoog:
"Dat [betrokkene 1] weleens vaker vlees door tussenkomst van cliënt kan ook blijken uit het feit dat cliënt een adres in Zwolle heeft waar hij regelmatig vlees koopt (zie de aangehechte verklaring van de Islamitische slagerij [A]). Uit het gegeven dat wordt gesproken over 10 kilo kan naar mening van de verdediging niet worden afgeleid dat het gaat om drugs. Er is een aannemelijke verklaring voor het gesprek over de kilo's. Dit tapgesprek kan niet worden gebruikt om af te leiden dat cliënt wetenschap had van de drugs in de zuilen."
13. Het Hof heeft het door de raadsman aangevoerde als volgt verworpen:
"Om 19.40 uur heeft verdachte een telefoongesprek gevoerd met een zekere [betrokkene 1]. De inhoud van dat telefoongesprek is zonder bevredigende uitleg zijdens verdachte, welke uitleg ontbreekt, niet anders te kwalificeren dan als een gesprek waarin sprake is van versluierend taalgebruik. Dat is een verschijnsel dat, naar van algemene bekendheid is, vaak voorkomt als het gaat om transacties met betrekking tot verdovende middelen. In het telefoongesprek zegt verdachte dat hij een 'probleem' heeft, waarop [betrokkene 1] reageert met de mededeling dat hij ook een 'probleem' heeft. [Betrokkene 1] vraagt vervolgens of de vriend van verdachte '10 kilo aan hem kan geven'. Hij zegt ook 'Hij is hier geweest en heeft geld meegenomen'. Verdachte reageert met 'Oké, oké, nu moet je niet daarover praten'. Verdachte heeft aanvankelijk bij de politie telkens verklaard geen idee te hebben waarover [betrokkene 1] het had. Later komt hij daarop terug en verklaart hij dat het gesprek om iets onschuldigs als 10 kilo schapenvlees ging, maar concrete aanwijzingen dat verdachte en [betrokkene 1] toen en daar inderdaad een transactie over schapenvlees aangingen of voorbereidden ontbreken. De gegeven uitleg is dus ontoereikend.
(...)
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien alle op de waardering van de feiten, die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld."
14. Het betoog van de verdediging kan, met enige welwillendheid, worden verstaan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door zijn oordeel dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde mede te baseren op "het versluierend taalgebruik in het gesprek met [betrokkene 1]". Het Hof heeft ter motivering van die afwijking geoordeeld dat de door verzoeker gegeven uitleg van het telefoongesprek, namelijk dat het in dat gesprek om 10 kilo schapenvlees zou gaan, ontoereikend is. Anders dan de steller van het middel meen ik dat het Hof niet specifiek nader had hoeven in te gaan op de met een aangehechte verklaring van de islamitische slagerij "[A]" onderbouwde stelling dat verzoeker regelmatig vlees koopt bij deze slagerij. Het enkele feit dat verzoeker ergens regelmatig vlees koopt maakt het immers in het geheel niet aannemelijk dat verzoeker ook voor anderen vlees koopt en dat het in het gevoerde telefoongesprek met [betrokkene 1] eveneens ging over het (ver)kopen van schapenvlees. Ik wijs er in dat verband nog op dat de motiveringsplicht van de rechter niet zo ver gaat dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.(3) Het Hof heeft dan ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd geoordeeld dat concrete aanwijzingen dat verzoeker en [betrokkene 1] toen en daar (cursivering, EH) inderdaad een transactie over schapenvlees aangingen of voorbereidden, ontbreken. Aldus heeft het Hof voldaan aan het motiveringsvoorschrift van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.
15. Tot slot klaagt het middel onder verwijzing naar HR 17 maart 1998, LJN ZD0975, NJ 1998/515 dat de bewezenverklaring van het opzet van verzoeker zich uitsluitend kan uitstrekken tot de uit de zuilen verwijderde en vervolgens teruggeplaatste 10 gram opium en dat het opzet op de bewezen verklaarde hoeveelheid van ongeveer 51,548 kg opium onvoldoende met redenen is omkleed.
16. In het door de steller van het middel aangehaalde arrest had het Hof - kort gezegd - bewezen verklaard dat verdachte medeplichtig was geweest aan handelingen gericht op het verdere vervoer en de overdracht van ongeveer 14 kilo cocaïne die per vliegtuig vanuit Aruba/Caracas binnen het grondgebied van Nederland was gebracht. De medeplichtigheid van de verdachte had eruit bestaan dat zij ten behoeve van een persoon, genaamd De N., telefonisch contact had gelegd met en opgebeld naar K. in de bagagekelder en dat zij in overleg met en op verzoek van een persoon, genaamd De N., een semascript had geactiveerd met het bericht: 'Neem contact op met Sa.'. De Hoge Raad oordeelde, voor zover hier van belang:
"5.3. Van medeplichtigheid bij een misdrijf als het onderhavige kan alleen sprake zijn indien en voorzover de binnen het grondgebied van Nederland gebrachte stof bevattende cocaïne nog niet strafvorderlijk inbeslaggenomen is. Handelingen die worden verricht nadat de stof bevattende cocaïne inbeslaggenomen is kunnen immers per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte stof en de voorwerpen waarin die stof verpakt is.
5.4 In aanmerking genomen dat het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat de vijftien pakketten met ongeveer 14 kilogram van een stof bevattende cocaïne op 8 januari 1995 omstreeks 12.19 uur grotendeels zijn inbeslaggenomen en vervangen door 'neppakketten' alsmede dat de verdachte de ten laste van haar bewezenverklaarde gedragingen op 8 januari 1995 te 17.26 en 20.11 uur heeft verricht, is de bewezenverklaring, voorzover inhoudende dat de verdachte door het verrichten van die gedragingen medeplichtig is geweest aan het medeplegen van het opzettelijk verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer en de overdracht van ongeveer 14 kilogram van een stof bevattende cocaïne en van de voorwerpen waarin die stof bevattende cocaïne was verpakt, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Voorzover de middelen daarover klagen zijn zij derhalve terecht voorgesteld."
17. In voornoemde zaak ging het specifiek om handelingen die werden verricht nadat de cocaïne in beslag was genomen en gericht waren op het verdere vervoer en de overdracht van de pakketten die inmiddels nep waren (in de wandelgangen ook wel de zogenoemde verlengde invoer genoemd). Vanaf het moment dat de cocaïne strafvorderlijk in beslag was genomen, kon niet meer worden gesproken van handelingen die strekten tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte cocaïne en evenmin van het welbewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans dat de cocaïne in die zin binnen het grondgebied van Nederland werd gebracht. Dat geldt mutatis mutandis ook voor het onderhavige geval, nu op 19 oktober 2009 de partij van ongeveer 51,548 kg opium uit de stenen zuilen werd verwijderd en daarvan slechts 10 gram opium werd teruggeplaatst. Naar ik meen is om die reden na de verwijdering van de ongeveer 51,548 kg opium uit de stenen zuilen geen bewijsrechtelijke constructie mogelijk van het opzet op (het medeplegen van) het binnen het Nederlands grondgebied brengen van die hoeveelheid.
18. Ik heb mij afgevraagd of het onder 1 bewezen verklaarde opzet van verzoeker (alsmede het medeplegen) met betrekking tot het inklaren, het verdere vervoer en de afzet van ongeveer 51,538 kg opium wellicht kan worden afgeleid uit handelingen die aan de strafvorderlijke inbeslagname voorafgingen. Naar mijn inzicht is dit niet het geval. Zo heeft het Hof geoordeeld dat er geen bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt van concrete activiteiten van verzoeker in verband met de voorbereiding van de beide transporten naar Nederland en/of het vervoer tot aan Schiphol. De gebezigde bewijsmiddelen houden daarover inderdaad niets in. Niet kan dus worden gezegd dat verzoeker zelf voorafgaande aan de inbeslagname van de ongeveer 51,538 kg opium (tezamen en in vereniging met een ander of anderen) handelingen heeft verricht met betrekking tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van die partij opium in de zin van art. 1, vierde lid, Opiumwet, waaraan niet afdoet dat volgens bewijsmiddel 5 de zending was geadresseerd aan verzoeker. Daarbij neem ik in aanmerking dat het oordeel van het Hof ten aanzien van het bewezenverklaarde medeplegen - er "moet dus sprake zijn geweest van één of meer onbekende derde(n)" met wie verzoeker "bewust en nauw" heeft samengewerkt door de zuilen met opium in Nederland in te klaren, verder te vervoeren en over de afzet van de opium telefonische contacten te hebben - kennelijk betrekking heeft op de gang van zaken ná de strafvorderlijke inbeslagname van de opium en niet op handelingen die daaraan voorafgingen. In ieder geval heeft het Hof niet duidelijk gemaakt waaruit blijkt dat er één of meerdere mededaders waren met wie verzoeker heeft samengewerkt vóórdat de partij in beslag werd genomen, laat staan waaruit die "bewuste en nauwe samenwerking" toen ten aanzien van het latere inklaren, vervoeren en afzetten van de opium bestond. Het feit dat verzoeker in Nederland handelingen heeft verricht, die gericht waren op het inklaren, het verdere vervoer en de afzet van de teruggeplaatste 10 gram heroïne maakt het in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen aannemelijk dat daarbij één of meerdere mededaders waren betrokken, maar kan lijkt mij zonder nadere motivering van het Hof, die ontbreekt, niet worden 'gekoppeld' aan de hoeveelheid van ongeveer 51,538 kg opium waarvan vóór de strafvorderlijke inbeslagname sprake was.
19. Mijn slotsom luidt dan ook dat het onder 1 bewezen verklaarde, voor zover inhoudend dat verzoeker tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk ongeveer 51,548 kilogram opium in de zin van art. 1, vierde lid, Opiumwet binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
20. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
21. Het tweede middel klaagt dat het onder 2 bewezen verklaarde niet naar de eis der wet voldoende met redenen is omkleed, nu het Hof de kennelijk leugenachtige verklaring van verzoeker inhoudende dat hij [betrokkene 2] niet kent, mede redengevend heeft geacht voor het bewijs van dit feit.
22. De aanvulling op het verkort arrest zoals bedoeld in art. 365a Sv behelst als nadere bewijsoverweging, voor zover hier van belang:
"De bewijsmiddelen 15 tot en met 17 beleggen in het bijzonder de in het arrest (pagina 3) genoemde kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van verdachte dat hij [betrokkene 2] niet kent."
23. Een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te bemantelen, kan bij de bewijsvoering worden gebruikt. Zodanig oordeel zal dan wel zijn grondslag moeten vinden in andere bewijsmiddelen dan de verklaring(en) van de verdachte.(4) Tot deze andere bewijsmiddelen kunnen niet worden gerekend bewijsmiddelen, inhoudende verklaringen van personen omtrent hetgeen de verdachte aan hen heeft medegedeeld.(5)
24. Het Hof heeft zijn oordeel dat de als bewijsmiddel 16 opgenomen verklaring van verzoeker dat de naam [betrokkene 2] hem niets zegt kennelijk leugenachtig is, gegrond op i) de als bewijsmiddel 15 gebezigde verklaring van de getuige [betrokkene 3] inhoudende dat zij en haar zoon [betrokkene 2] verzoeker goed kennen en ii) de als bewijsmiddel 17 gebezigde registratie in het BPS-systeem van de politie inhoudende dat verzoeker op het bureau is verschenen met de mededeling dat hij zijn auto heeft uitgeleend aan een oude kennis genaamd [betrokkene 2]. Gelet op het feit dat aan bewijsmiddel 17 een mededeling van verzoeker ten grondslag ligt, meen ik dat dit bewijsmiddel niet mag bijdragen aan de kennelijke leugenachtigheid van verzoekers als bewijsmiddel 16 gebezigde verklaring. Nu 's Hofs oordeel omtrent de kennelijke leugenachtigheid van verzoekers verklaring echter mede grondslag vindt in de als bewijsmiddel 15 gebruikte verklaring, is de bewezenverklaring van feit 2 naar de eis der wet voldoende met redenen omkleed.
25. Het middel faalt derhalve.
26. Het eerste middel slaagt ten dele. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
27. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie hierover nader de bespreking van het tweede middel.
2 Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, 2009, p. 236 e.v.
3 Zie het standaardarrest HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006/393 (rov. 3.8.4. onder d) m.nt. Buruma.
4 HR 19 maart 2002, LJN AD8873, NJ 2002/567.
5 HR 24 mei 2005, LJN AT2897, NJ 2005/396 en HR 6 december 2005, LJN AU3461, NJ 2006/162.