ECLI:NL:PHR:2012:BY2821

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04878
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Silvis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachten rade in Groningen

In deze zaak gaat het om de veroordeling van de verdachte voor poging tot moord. De verdachte heeft op 9 oktober 2009 in de gemeente Groningen met een pistool op een slachtoffer geschoten, terwijl hij de uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf niet heeft voltooid. Het gerechtshof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, wat inhoudt dat hij de tijd heeft gehad om na te denken over zijn daad en de gevolgen daarvan. De verdachte heeft het slachtoffer gedurende meerdere minuten gevolgd en heeft op een gegeven moment, toen hij de kans kreeg, op korte afstand op het slachtoffer geschoten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet vanuit een opwelling heeft gehandeld, maar dat hij bewust en doelgericht te werk is gegaan. De verdediging heeft aangevoerd dat het pistool mogelijk niet geschikt was om te doden, maar dit argument werd verworpen omdat het vuurwapen in staat was om een kogel af te vuren die het lichaam van het slachtoffer heeft geraakt.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat het hof op basis van de feiten tot de juiste conclusie is gekomen. De verdediging heeft één middel van cassatie voorgesteld, waarin werd geklaagd over de rechtsopvatting van het hof met betrekking tot de voorbedachte raad. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het hof de gebezigde bewijsmiddelen op een begrijpelijke manier heeft gewaardeerd en dat de steller van het middel niet heeft aangetoond dat het hof onjuist heeft geoordeeld. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat er geen gronden zijn gevonden om de uitspraak van het hof ambtshalve te vernietigen.

Conclusie

Nr. 11/04878
Mr. Silvis
Zitting: 9 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is bij arrest van 6 oktober 2011 door het Gerechtshof te Leeuwarden wegens "poging tot moord", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren. Het arrest bevat voorts beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, een en ander als in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat 's Hofs oordeel met betrekking tot de 'voorbedachte raad' blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 9 oktober 2009, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool op [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
5. Het bestreden arrest houdt in, voor zover hier van belang:
"Voorbedachten rade
Voor het aannemen van voorbedachten rade is vereist dat komt vast te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen of te nemen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Mede op grond van hetgeen het hof in het voorgaande heeft vastgesteld, acht het hof bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gepoogd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. Verdachte is voorzien van een pistool, dat hij met het oog op een kennelijk voorziene confrontatie met aangever bij zich heeft gestoken, doelbewust gedurende een periode, die - in aanmerking genomen de afgelegde afstand - meerdere minuten moet hebben beslagen, achter verdachte aangelopen en (vervolgens) doelgericht met een wapen in de hand op aangever afgelopen en heeft, toen hij daartoe de kans kreeg, direct op korte afstand een kogel in de borst van [slachtoffer] geschoten. Verdachte heeft met deze opeenvolgende handelingen voorafgaand aan de - uiteindelijk potentieel dodelijke - gedraging gelegenheid gehad om over de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dat hij heeft gehandeld vanuit een opwelling is niet aannemelijk geworden. Het verweer van de raadsman faalt.
De suggestie van de verdediging dat het pistool wellicht niet geschikt was om te doden treft geen doel, nu gebleken is dat met het vuurwapen een kogel van voormeld kaliber kon worden afgevuurd en dat de kogel daadwerkelijk het lichaam (deels) is binnengedrongen."
6. De klacht komt erop neer dat het Hof op basis van de feiten onjuiste conclusies heeft getrokken, en dat de gebezigde bewijsmiddelen op onderdelen ook verdachtes - van 's Hof oordeel afwijkende - beleving van de feiten bevestigen. Aldus stuit het middel af op de aan de feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal die in cassatie slechts op begrijpelijkheid kunnen worden getoetst. Het Hof heeft zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, en heeft dat oordeel, mede gelet op zijn nadere bewijsoverweging ten aanzien van de voorbedachte raad, ook toereikend gemotiveerd. Dat de steller van het middel het bewijsmateriaal anders uitlegt dan het Hof doet daaraan niet af. Verdachtes gestelde beleving van de feiten wordt bovendien voor zover bijvoorbeeld inhoudend dat hij werd overrompeld door de gang van zaken, dat hij werd aangevallen en het vuurwapen ter bescherming heeft gebruikt, en dat hij de trekker heeft overgehaald tijdens een worsteling, weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen houden immers onder meer in als verklaring van verdachte zelf dat hij achter het groepje van het slachtoffer is aangelopen en hen op afstand is gevolgd, dat hij is overgestoken naar het groepje en het wapen (dat hij kort daarvoor van ene [betrokkene] had gekregen) tijdens het oversteken op het zebrapad uit zijn broekzak heeft gehaald en aan de zijkant van zijn been hield, waarna hij vervolgens de trekker heeft overgehaald en het slachtoffer naar zijn borst greep. Voorts houden de gebezigde bewijsmiddelen als verklaring van getuige [getuige] in dat 'de jongen die later beschoten werd' vertelde dat hij werd gevolgd, dat de getuige zag dat de man die die jongen kennelijk volgde, zijn pas versnelde en richting de jongen liep terwijl hij een wapen langs zijn lichaam hield, en dat die man zijn arm omhoog deed en strekte in de richting van die jongen die op een meter of 5 van die man af stond, waarna die jongen naar zijn borst greep. Mede gelet daarop acht ik 's Hofs oordeel dat het niet aannemelijk is dat verdachte in een opwelling handelde, evenmin onbegrijpelijk. Voor zover voorts wordt geklaagd dat het Hof zich niet heeft gebaseerd op de feiten maar op de beleving van het slachtoffer, faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag. Ik wijs op de hiervoor genoemde tot bewijs gebezigde verklaringen van verdachte en van getuige [getuige].
7. Het voorgestelde middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG