ECLI:NL:PHR:2012:BY5363

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05760
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Silvis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in hoger beroep na falende klacht over rechtsgeldigheid betekening

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep door het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was bij arrest van 13 oktober 2011 niet-ontvankelijk verklaard, en zijn advocaat, mr. D.P.J.M. Vermunt, heeft cassatie ingesteld. De klacht van de verdachte richtte zich op de rechtsgeldigheid van de betekening van de oproeping voor de zitting van 13 oktober 2011. De advocaat stelde dat het Hof niet had aangetoond dat de oproeping tijdig en regelmatig ter kennis van de verdachte was gebracht. Het Hof had echter geoordeeld dat de oproeping rechtsgeldig was betekend, omdat er geen woon- of verblijfplaats van de verdachte bekend was en de oproeping aan de griffier was betekend.

De Hoge Raad overweegt dat in zaken waarin de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, uit de stukken moet blijken dat de oproeping rechtsgeldig is betekend. Indien dit het geval is, behoeft het oordeel van de rechter dat de oproeping geldig is betekend geen verdere motivering. In deze zaak was er een akte van uitreiking die bevestigde dat de oproeping op 19 september 2011 aan de griffier was betekend. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet gehouden was om zijn oordeel over de geldigheid van de betekening te motiveren, aangezien de raadsman van de verdachte niet had aangevoerd dat de dagvaarding niet rechtsgeldig was betekend.

Het Hof heeft verder geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard omdat hij geen schriftuur houdende grieven had ingediend en ook geen bezwaren tegen het vonnis had opgegeven tijdens de zitting. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat de beslissing niet onbegrijpelijk is. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, omdat er geen gronden zijn gevonden voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Conclusie

Nr. 11/05760
Mr. Silvis
Zitting: 30 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte](1)
1. Verdachte is bij arrest van 13 oktober 2011 door het Gerechtshof te Arnhem niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2. Namens verdachte heeft mr. D.P.J.M. Vermunt, advocaat te Zaltbommel, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt a) dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting van 13 oktober 2011 gesloten heeft zonder (ervan te hebben doen blijken) zich ervan te hebben vergewist dat de oproeping van verdachte voor die zitting tijdig en regelmatig ter kennis van verdachte is gebracht, en b) dat het zijn beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep heeft doen steunen op gronden die die beslissing niet kunnen dragen, althans die beslissing niet naar behoren heeft gemotiveerd.
4. Ik stel voorop dat in zaken waarin de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen rechtstreeks uit de stukken moet kunnen volgen dat de oproeping rechtsgeldig is betekend. Is dat het geval dan behoeft het oordeel van de rechter dat de oproeping geldig is betekend, geen motivering. Motivering van dat oordeel is dus, bepaalde gevallen daargelaten die hier niet van toepassing zijn, alleen vereist hetzij ter weerlegging van een door of namens de verdachte gevoerd verweer, hetzij ter ontzenuwing van het uit de stukken van het geding rijzende ernstige vermoeden dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend.(2)
5. In het dossier bevindt zich de oproeping van verdachte voor de terechtzitting bij het Hof te Arnhem van 13 oktober 2011. Blijkens een daaraan gehechte akte van uitreiking, is die oproeping op 19 september 2011 aan de griffier van de rechtbank Arnhem betekend omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Een zich tevens in het dossier bevindend GBA-overzicht van 12 oktober 2011 houdt in dat sinds 20 november 2009 geen adres bekend is van verdachte.(3) Gelet daarop heeft het Hof kunnen aannemen dat de oproeping voor de zitting van 13 oktober 2011 rechtsgeldig was betekend. Uit het proces-verbaal van die terechtzitting blijkt voorts dat mr. Roelofs wel aanwezig was. Hoewel hij nu (in tegenstelling tot op de terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2011) blijkens zijn verklaring niet uitdrukkelijk door verdachte was gemachtigd om zijn verdediging te voeren, had hij nog wel kunnen aanvoeren dat de dagvaarding niet rechtsgeldig was betekend en dat de zaak moest worden aangehouden teneinde de verdachte alsnog in de gelegenheid te stellen van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken.(4) Dat heeft hij niet gedaan. Gelet op het voorgaande, en gezien hetgeen hiervoor is voorop gesteld, was het Hof niet gehouden zijn kennelijke oordeel dat de dagvaarding geldig was betekend, te motiveren, dan wel te doen blijken dat het de geldigheid heeft onderzocht. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
6. 's Hofs oordeel dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, en het Hof ambtshalve geen reden voor inhoudelijke behandeling van de zaak ziet, geeft voorts geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Anders dan de steller van het middel, meen ik dat het Hof daarbij mede betekenis heeft kunnen hechten aan het feit dat de op de terechtzitting van 6 juni 2011 aanwezige, en op dat moment nog wel door verdachte uitdrukkelijk gemachtigde raadsman, aldaar geen bezwaren tegen het vonnis heeft aangevoerd. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft toen weliswaar geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden en heeft de advocaat-generaal de zaak nog niet voorgedragen, zodat kennelijk gelet daarop de raadsman niet op dat moment al uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven (ingevolge art. 416, eerste lid, Sv wordt hem immers eerst die gelegenheid geboden na de voordracht van de advocaat-generaal). Dat doet er echter niet aan af dat de raadsman uit eigen initiatief die bezwaren reeds toen had kunnen opgeven of aankondigen. Ook in zoverre faalt het middel.
7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze zaak hangt samen met de zaak 10/05764 waarin ik heden eveneens concludeer.
2 Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Sch, rov. 3.30.
3 Een tweede akte van uitreiking die is gehecht aan de oproeping houdt in dat die oproeping na die eerdere betekening aan de griffier, na een vergeefse poging tot uitreiking op het adres [adres], op 7 oktober 2011 nogmaals aan de griffier van de rechtbank te Arnhem is uitgereikt en per post aan genoemd adres verzonden. Genoemd adres was reeds ten tijde van die eerste betekening achterhaald, zodat de eerste betekening aan de griffier reeds rechtsgeldig is.
4 Vgl. HR 23 oktober 2001, LJN AD47267, NJ 2002/77 m.nt. Reijntjes, rov. 4.8 onder 2.