Conclusie
eerste middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat het Hof het verweer dat verzoeker geen voorwaardelijk opzet op de zware mishandeling had, nu hij zich niet realiseerde dat hij een glas in zijn hand had, onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
feit primair:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1302 2010064989-1 van 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina's 010 tot en met 015].
[betrokkene 1]:
[betrokkene 3]:
verdachte:
Behandelend arts assistent: Kadouch
“Bespreking van een bewijsverweer
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bekend dat hij het slachtoffer met een glas in zijn gezicht heeft geslagen. Hij heeft echter verklaard dat hij zich niet bewust was van het feit dat hij een glas in zijn hand had.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer ineens, in een reflex, heeft geslagen. Verdachte heeft ter terechtzitting met zijn rechterhand de beweging gemaakt die hij die bewuste dag ook heeft gemaakt. Hij heeft daarbij zijn rechterhand tot een vuist gebald.
Uit dat laatste leidt het hof af dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust is geweest van het feit dat hij een glas in zijn rechterhand had, waarmee hij het slachtoffer in zijn gezicht heeft geslagen. Verdachte moet immers tijdens het ballen van zijn hand tot een vuist hebben gevoeld dat hij een glas in zijn hand had. Het hof verwerpt derhalve het verweer en acht bewezen dat verdachte, door het slachtoffer met een glas in zijn gezicht te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen."
tweede middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, behelst de klacht dat het Hof het beroep op noodweer dan wel noodweerexces onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen, nu het Hof verzuimd heeft inzicht te geven in zijn gedachtegang waarom er geen sprake is van een noodweersituatie en het oordeel van het Hof dat verzoeker zelf niet heeft gerept van een aanval door aangever niet kan worden gevolgd omdat ook de “herinneringsloze” verdachte een beroep op noodweer toekomt (“of dat beroep slaagt, is een tweede”, aldus de steller van het middel).
“Strafbaarheid van de verdachte
Allereerst dient te worden vastgesteld of de door de verdachte genoemde feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden. Vervolgens, indien dit het geval is, of deze een noodweersituatie opleveren. Over hetgeen direct aan de klap door de verdachte is voorafgegaan, blijkt uit de stukken in het dossier en hetgeen is besproken ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep -zakelijk weergegeven- het volgende.
[betrokkene 1] heeft bij de aangifte (blz 10 e.v. dossier) verklaard dat hij naar de verdachte is toegelopen, deze met de vlakke hand boven op (het hof begrijpt: bovenaan) de borst heeft weggeduwd, zich heeft omgedraaid en is weggelopen. De getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hebben respectievelijk bij de politie (blz 37 dossier) en ter terechtzitting in eerste aanleg bevestigd dat [betrokkene 1] de verdachte duwde en tevens verklaard dat [betrokkene 1] de verdachte hierna -een of twee seconden- bij zijn keel/nek pakte.
Dat betekent dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
derde middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, klaagt dat het Hof het aangevoerde omtrent de vordering van de benadeelde partij – te weten dat de vordering gematigd dient te worden omdat de benadeelde partij medeschuld heeft - onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
vierde middel [6] klaagt blijkens de toelichting daarop dat het Hof het verweer dat sprake is van medeschuld van de aangever en dat daarmee bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden moet worden, onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.