ECLI:NL:PHR:2013:1148

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
13/00875
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • mr. Wuisman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevordering tegen tandarts wegens toerekenbaar tekortschieten in behandeling

In deze zaak gaat het om een schademelding door eiseres tot cassatie, [eiseres 1], tegen haar tandarts, [verweerster], wegens een vermeend tekortschieten in de uitvoering van een tandheelkundige behandeling. De behandeling vond plaats tussen december 2003 en januari 2004 en omvatte een uitgebreide sanering van het gebit van [eiseres 1]. Door haar ernstige tandartsangst was de behandeling onder volledige narcose uitgevoerd. Na de behandeling bleek dat de beethoogte niet correct was, wat leidde tot problemen met bijten, kauwen, spreken en slikken. Eiseres heeft [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht, waarbij zij een immateriële schadevergoeding en vergoeding voor reiskosten eiste. De rechtbank oordeelde in een tussenvonnis dat een onafhankelijke deskundige moest worden ingeschakeld om de situatie te beoordelen. De deskundige kon echter geen definitieve conclusie trekken over de toestand van het gebit na de behandeling door [verweerster], omdat er nadien nog andere behandelingen hadden plaatsgevonden.

In het eindvonnis van 29 juni 2011 oordeelde de rechtbank dat [verweerster] niet ‘lege artis’ had gehandeld en veroordeelde hem tot schadevergoeding. [Verweerster] ging in hoger beroep, maar het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigde het vonnis en wees de vorderingen van [eisers] af. Tegen deze uitspraak hebben [eisers] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat [verweerster] niet aan de zorgplicht had voldaan. De Hoge Raad concludeert dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd en vernietigt het bestreden arrest, waardoor de zaak terugverwezen wordt voor verdere behandeling.

Conclusie

Zaaknummer: 13/00875
Roldatum: 1 november 2013
mr. Wuisman
CONCLUSIE inzake:
1. [eiseres 1]
2. [eiser 2],
eisers tot cassatie,
advocaten: mrs. S. Kousedghi en B.J. van Dorp,
tegen:
[verweerster],
verweerster in cassatie,
niet verschenen.
In de voorliggende zaak speelt in cassatie de vraag of terecht is geoordeeld dat een tandheelkundige behandeling ‘lege artis’ is uitgevoerd.

1.Feiten en procesverloop

1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:
( [1] )
(i) Eiseres tot cassatie onder 1 (hierna: [eiseres 1]) heeft in de periode van december 2003 tot en met januari 2004 een uitgebreide sanering van haar gebit ondergaan waartoe met verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]) een geneeskundige behandelingsovereenkomst was aangegaan. De sanering bestond eruit dat op het ondergebit kronen zijn geplaatst en op het bovengebit gouden kappen met (uitneembare) frameprotheses.
(ii) Doordat [eiseres 1] een ernstige vorm van tandartsenangst had, was haar gebit slecht bijgehouden. Bovendien moest vanwege die angst het merendeel van de door [verweerster] uitgevoerde handelingen onder volledige narcose gebeuren.
(iii) Na uitvoering van de tandheelkundige aanpassingen bleek er bij [eiseres 1] sprake te zijn van een onjuiste beethoogte in die zin dat de lengte van de tanden in de boven en onderkaak te groot was. Daardoor werden bijten, kauwen, spreken en slikken bij [eiseres 1] belemmerd. [verweerster] heeft, na vergeefs pogingen te hebben gedaan om het probleem met bijslijpen te verhelpen, [eiseres 1] op een gegeven moment doorverwezen naar een ziekenhuis voor verdere behandeling. Daar heeft tandarts [de tandarts 1] na de vaststelling dat de beethoogte 5 mm te hoog was, die hoogte verlaagd.
1.2
Op 30 oktober 2006 hebben [eiseres 1] en haar echtgenoot, eiser tot cassatie onder 2 (hierna: [eiser 2]; beide te samen te noemen: [eisers]) [verweerster]
( [2] )gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht. Zij hebben, na vermindering van eis, gevorderd [verweerster] te veroordelen om aan [eiseres 1] een immateriële schadevergoeding van € 7.000,- te betalen en aan [eiser 2] een bedrag van € 1.309,96 wegens gemaakte reiskosten en gederfde vakantiedagen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Aan hun vordering hebben zij ten grondslag gelegd dat [verweerster] jegens [eiseres 1] is tekort geschoten bij het uitvoeren van de tandheelkundige behandeling.
1.3
Bij tussenvonnis van 18 juli 2007 oordeelt de rechtbank voorlichting door een onafhankelijke deskundige wenselijk. Na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich over de te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen uit te laten, gaat de rechtbank bij opvolgend tussenvonnis van 1 oktober 2008 over tot benoeming van een deskundige. Hem wordt een negental vragen ter beantwoording voorgelegd.
1.4
De deskundige, die op 12 januari 2009 zijn rapport heeft uitgebracht, heeft de vragen over de toestand van het gebit van [eiseres 1] zoals die was na de behandelingen door [verweerster] niet kunnen beantwoorden, aangezien er na de behandelingen door [verweerster] nog behandelingen door de tandartsen [de tandarts 1] en [de tandarts 2] zijn uitgevoerd (vervanging van frame in de bovenkaak en bijslijpen van brug in onderkaak). Daardoor kon de deskundige niet meer vaststellen hoe de toestand van het gebit van [eiseres 1] was na de behandelingen door [verweerster]. De rechtbank ziet hierin aanleiding om bij tussenvonnis van 9 december 2009 [eiseres 1] toe te staan om door het horen van getuigen aan te tonen hoe de toestand van haar gebit was direct na de beëindiging van de behandelingen door [verweerster].
1.5
Na getuigen in enquête en contra-enquête te hebben gehoord, komt de rechtbank in haar eindvonnis van 29 juni 2011 tot de slotsom dat [verweerster] de behandeling van [eiseres 1] niet ‘lege artis’ heeft uitgevoerd. Zij veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [eiseres 1] van een vergoeding voor door haar geleden immateriële schade (€ 1000,-) aan [eiseres 1] en aan [eiser 2] van een vergoeding voor reiskosten en opgenomen verlofdagen (€ 1.015,76).
1.6
Tegen het vonnis van 29 juni 2011 heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en drie grieven aangevoerd. [eisers] hebben de grieven bestreden.
1.7
Bij arrest van 23 oktober 2012 heeft het hof, na tot de conclusie te zijn gekomen dat [verweerster] niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst, het vonnis van 29 juni 2011 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eisers] alsnog afgewezen.
1.8
Tegen dit arrest hebben [eisers] - tijdig - op 23 januari 2013 beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerster] is verstek verleend. [eisers] hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht.

2.Bespreking van het cassatiemiddel

2.1
Er is een uit zeven onderdelen bestaand cassatiemiddel aangevoerd.
2.2
Bij het navolgende kan tot uitgangspunt worden genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat de tandheelkundige behandelingen van [verweerster] aan de onder- en bovenkaak van [eiseres 1] in een te hoge beethoogte hebben geresulteerd en dat de vraag of [verweerster] de tandheelkundige behandelingen ‘lege artis’ heeft uitgevoerd, op die te hoge beethoogte betrekking heeft.
Onderdeel I
2.3
De strekking van onderdeel I is te bestrijden dat het hof bij de beantwoording van de vraag of de door [verweerster] bij [eiseres 1] uitgevoerde tandheelkundige behandelingen als uitgangspunt heeft aangehouden de vaststelling van tandarts [de tandarts 1], na de behandeling van [eiseres 1] te hebben overgenomen, dat er sprake was van een te hoge beethoogte van 5 mm. Dat uitgangspunt wordt niet correct geacht. Er wordt op gewezen dat de rechtbank bij de beoordeling van de zojuist genoemde vraag mede in aanmerking heeft genomen dat [verweerster] “de beet al dramatisch ingeslepen had zonder enige verbetering”. Dit feit is in appel niet bestreden, hetgeen betekent dat de door [verweerster] aan de onder- en bovenkaak van [eiseres 1] doorgevoerde aanpassingen tot een hogere beethoogte dan 5 mm hebben geleid. Op basis hiervan wordt betoogd dat het hof zijn slotsom dat [verweerster] bij de behandeling van [eiseres 1] jegens haar niet toerekenbaar is tekort geschoten in ieder geval niet voldoende heeft gemotiveerd door niet in zijn overwegingen te betrekken het hiervoor vermelde feit dat de beethoogte vóór de overname van de behandeling door [de tandarts 1] meer dan 5 mm was.
2.4
Bij de beantwoording van de vraag of de door tandarts [de tandarts 1] geconstateerde 5 mm te hoge beethoogte een toerekenbaar tekortschieten van [verweerster] jegens [eiseres 1] vormt, neemt het hof in rov. 4 in aanmerking dat tandarts [de tandarts 1] als getuige heeft verklaard dat het bepalen van de juiste beethoogte een kwestie van proberen is waarbij een beredeneerde keuze op basis van een afweging van uiterlijk en functie vereist is. Deze verklaring is, naar het voorkomt, in deze zin te verstaan dat bij het aanbrengen van vernieuwingen of aanpassingen aan de onder- en/of bovenkaak de bij de betrokken patiënt meest passende beethoogte vooraf niet precies is vast te stellen. Er zal bij een dergelijke behandeling ten aanzien van de gewenste beethoogte een inschatting moeten worden gemaakt en vervolgens zal na doorvoering van de aanpassingen proefondervindelijk moeten worden vastgesteld of en in hoeverre nadere corrigerende handelingen moeten worden verricht om tot de voor de betrokken patiënt juiste beethoogte te komen. In het licht van die aard van de bij [eiseres 1] toegepaste behandelingswijze, waarvan aldus het hof niet is gebleken dat [verweerster] die niet heeft gevolgd, is het hof kennelijk van oordeel dat het feit dat de beethoogte 5 mm te hoog bleek niet de conclusie rechtvaardigt dat de door [verweerster] uitgevoerde behandeling niet ‘lege artis’ is geweest. Daaraan voegt het hof nog toe dat de behandeling van [verweerster] op het moment van verwijzing nog niet was afgerond; verdere behandeling was nog nodig, maar [verweerster] achtte het geraden het verdere behandelen van [eiseres 1] over te laten aan een nog meer gespecialiseerde tandarts.
2.5
Ook indien zou kunnen worden aangenomen dat de door het hof gebezigde argumentatie voor het geval van een te hoge beethoogte van 5 mm de slotsom kan dragen dat [verweerster] jegens [eiseres 1] niet is tekortgeschoten, dan rijst niettemin de vraag of deze argumentatie ook die slotsom kan dragen, indien de beethoogte, zoals in het kader van onderdeel 1 wordt betoogd, meer dan 5 mm te hoog is geweest. Hoeveel meer is in rechte niet komen vast te staan, maar van een verwaarloosbaar meer lijkt, althans voorshands, niet te kunnen worden gesproken, nu er van een nog 5 mm te hoge beethoogte sprake was nadat, naar eigen zeggen van [verweerster], de beet al dramatisch was ingeslepen zonder enige verbetering. Dan is de zojuist opgeworpen vraag, zo komt het voor, niet, althans niet zonder meer, bevestigend te beantwoorden. Hoewel de bepaling vooraf van de beethoogte stoelt op een inschatting daarvan en dat meebrengt dat een zekere beoordelingsmarge bij het vooraf bepalen van de beethoogte moet worden aanvaard, zal ook die marge toch aan grenzen zijn gebonden. Daarbij zal mede een rol spelen dat de mogelijkheid om door middel van corrigerende handelingen als inslijpen tot de voor de betrokken patiënt juiste beethoogte te komen ook begrensd zal zijn. Voor wat het onderhavige geval betreft, is van belang dat uit de processtukken blijkt dat de door [verweerster] aan de onder- en bovenkaak aangebrachte voorzieningen los van de beethoogte in orde zijn bevonden, maar dat, hoewel tandarts [de tandarts 1] nog eens 3 mm had weggeslepen, de problemen met de beethoogte nog niet voorbij waren en er vervolgens een nieuwe prothetische voorziening voor de bovenkaak is vervaardigd.
( [3] )Dit wijst op een aanvankelijk in die mate te hoge beethoogte dat deze niet op de gebruikelijke wijze van inslijpen ongedaan was te maken en daarmee op een inschatting vooraf van de beethoogte die buiten de nog te aanvaarden marge viel. Hierop wijst ook dat de tandarts [verweerster] tijdens de bij de rechtbank gehouden comparitie van partijen heeft verklaard dat hij had beoogd een 3 mm beethoogte toe te voegen en dat hij op de comparitie voor het eerst hoorde dat de beethoogte in totaal 6 mm te hoog zou zijn. Een en ander komt hierop neer dat het hof bij de beoordeling of [verweerster] jegens [eiseres 1] is tekortgeschoten, - evenals de rechtbank – mede in aanmerking had dienen te nemen dat [verweerster] naar eigen zeggen zelf de beethoogte al dramatisch had ingeslepen zonder enige verbetering, voordat [de tandarts 1] de behandeling overnam. Door dat niet (kenbaar) te doen heeft het hof zijn oordeel dat [verweerster] jegens [eiseres 1] niet tekort is geschoten, onvoldoende gemotiveerd.
2.6
Reeds het terecht voorgedragen zijn van onderdeel I brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven. De overige onderdelen behoeven bijgevolg geen bespreking meer.

3.Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)

Voetnoten

1.. Zie rov. 2.1 van het tussenvonnis van de rechtbank te Maastricht van 18 juli 2007. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 23 oktober 2012 geen feiten vastgesteld.
2.. Mede gedagvaard werd de tandarts [de tandarts 3] in persoon. Omdat hij in hoger beroep en in cassatie geen rol meer speelt, wordt hij hier verder buiten beschouwing gelaten.
3.. Zie de getuigenverklaring van [de tandarts 1] in het proces-verbaal van het op 9 december 2009 bij de rechtbank gehouden getuigenverhoor, alsmede het op verzoek van de rechtbank uitgebrachte deskundigenbericht, blz. 2 , antwoord op vraag h: “Tandarts [de tandarts 1] constateerde een te hoge beet – zoals collega [de tandarts 3] ook al vermoedde – en heeft getracht om deze d.m.v. inslijpen te corrigeren. Toen dit niet lukte heeft hij een nieuwe prothetische voorziening voor de bovenkaak vervaardigd. Deze draagt patiënte thans en zo te horen kan zij hier in ieder geval goed mee spreken.”