Conclusie
1.Feiten en procesverloop
( [2] )gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht. Zij hebben, na vermindering van eis, gevorderd [verweerster] te veroordelen om aan [eiseres 1] een immateriële schadevergoeding van € 7.000,- te betalen en aan [eiser 2] een bedrag van € 1.309,96 wegens gemaakte reiskosten en gederfde vakantiedagen, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. Aan hun vordering hebben zij ten grondslag gelegd dat [verweerster] jegens [eiseres 1] is tekort geschoten bij het uitvoeren van de tandheelkundige behandeling.
2.Bespreking van het cassatiemiddel
( [3] )Dit wijst op een aanvankelijk in die mate te hoge beethoogte dat deze niet op de gebruikelijke wijze van inslijpen ongedaan was te maken en daarmee op een inschatting vooraf van de beethoogte die buiten de nog te aanvaarden marge viel. Hierop wijst ook dat de tandarts [verweerster] tijdens de bij de rechtbank gehouden comparitie van partijen heeft verklaard dat hij had beoogd een 3 mm beethoogte toe te voegen en dat hij op de comparitie voor het eerst hoorde dat de beethoogte in totaal 6 mm te hoog zou zijn. Een en ander komt hierop neer dat het hof bij de beoordeling of [verweerster] jegens [eiseres 1] is tekortgeschoten, - evenals de rechtbank – mede in aanmerking had dienen te nemen dat [verweerster] naar eigen zeggen zelf de beethoogte al dramatisch had ingeslepen zonder enige verbetering, voordat [de tandarts 1] de behandeling overnam. Door dat niet (kenbaar) te doen heeft het hof zijn oordeel dat [verweerster] jegens [eiseres 1] niet tekort is geschoten, onvoldoende gemotiveerd.