ECLI:NL:PHR:2013:1213

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
11/01595
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag en beklag in strafzaak tegen verdachte met betrekking tot verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedrag en goederen

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure ex artikel 552a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreffende de inbeslagneming van een geldbedrag van € 308.925, twee blokken goud en twee merkhorloges. De klager, die in deze procedure optreedt tegen de beslissing van de Rechtbank te Rotterdam, heeft cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van 4 november 2010, waarin zijn beklag ongegrond werd verklaard. De Rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen in een strafzaak tegen de beslagene, aangeduid als [betrokkene 1], bij arrest van het Hof verbeurd zijn verklaard. De klager stelt dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de behandeling van zijn klaagschrift in de meervoudige raadkamer van de Rechtbank op 8 oktober 2010, wat hij aanvoert als middel van cassatie.

De Hoge Raad heeft in zijn conclusie van 23 april 2013 geoordeeld dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep. De Rechtbank heeft in haar beschikking geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter in de strafzaak tegen de beslagene tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag zou beslissen. Dit oordeel werd ondersteund door het feit dat de Rechtbank op dezelfde datum als de beschikking vonnis had gewezen in de strafzaak tegen de beslagene, waarbij de verbeurdverklaring van het geldbedrag als bijkomende straf was opgelegd. De Hoge Raad bevestigt dat de beslissing van de strafrechter over de verbeurdverklaring van het geldbedrag van invloed is op het klaagschrift van de klager, en dat er geen andere beslissing meer kan volgen.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft navraag gedaan bij de griffie van de Rechtbank te Rotterdam, waaruit bleek dat het verbeurdverklaarde geldbedrag het gehele bedrag betreft waarop het beklag betrekking heeft. De Hoge Raad concludeert dat de klager in zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de beslissing van de strafrechter over de verbeurdverklaring van het geldbedrag de uitkomst van het klaagschrift beïnvloedt.

Conclusie

Nr. 11/01595 B
Zitting: 23 april 2013
Mr. Knigge
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank te Rotterdam heeft bij beschikking van 4 november 2010 het beklag van de klager ex art. 552a lid 1 Sv ongegrond verklaard.
2. Tegen deze uitspraak is namens de klager cassatieberoep ingesteld.
3. Namens de klager heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een middel van cassatie voorgesteld. Het middel klaagt erover dat van de behandeling van het klaagschrift van de klager in de meervoudige raadkamer van de Rechtbank op 8 oktober 2010 geen proces-verbaal is opgemaakt.
4. De ontvankelijkheid van het beroep
4.1. Aan de bespreking van het middel kom ik niet toe. Het beklag heeft betrekking op de inbeslagneming van een geldbedrag van € 308.925 onder de beslagene [betrokkene 1] en op het uitblijven van een last tot teruggave van dit geldbedrag aan de klager. In de bestreden beschikking heeft de Rechtbank geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter in de strafzaak tegen de beslagene tot verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag zou beslissen en dat het belang van strafvordering zich om die reden tegen de teruggave van het geldbedrag aan de klager verzette. Uit de overwegingen van de Rechtbank op p. 3 van de bestreden beschikking blijkt vervolgens dat de Rechtbank te Rotterdam op dezelfde datum als de datum van de beschikking vonnis heeft gewezen in de strafzaak tegen de beslagene en dat bij dit vonnis aan de beslagene inderdaad als bijkomende straf de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag is opgelegd. [1]
4.2. In zijn beschikking van 8 januari 2008 (LJN BB8989) overwoog de Hoge Raad als volgt met betrekking tot een geval waarin de strafrechter na de datum van de bestreden beschikking de bewaring ten behoeve van de rechthebbende had gelast van het geldbedrag waarop het klaagschrift betrekking had:
"De klager dient daarom in het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. In de bestreden beschikking is immers naar zijn aard een beslissing gegeven in afwachting van het oordeel van de strafrechter dienaangaande. Door die beslissing omtrent het beslag in de strafzaak tegen de klager kan op het bestaande klaagschrift geen (andersluidende) beslissing meer volgen."
Wat voor een beslissing tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende geldt, geldt zeker ook voor een door de strafrechter uitgesproken verbeurdverklaring. Niet van belang is daarbij of de beslissing van de strafrechter in kracht van gewijsde is gegaan of niet. De klager/verdachte kan de verbeurdverklaring desgewenst in hoger beroep aanvechten.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,

Voetnoten

1.Navraag bij de griffie van de Rechtbank te Rotterdam heeft opgeleverd dat het in de strafzaak tegen de beslagene verbeurdverklaarde geldbedrag het gehele bedrag betreft waarop het beklag betrekking heeft.