Conclusie
eerste middelklaagt over het ontbreken van een reactie op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het Hof behoefde echter hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep werd aangevoerd niet als zodanig op te vatten. In de kern is immers onder verwijzing naar een beslissing van een ander gerecht niet meer gesteld dan dat “(…) niet zondermeer kan worden afgeleid dat de beledigingen concreet tegen deze boa’s waren gericht” en dat eerder sprake was van een vorm van geuite frustratie. Het ontbreekt aan stelligheid en argumentatie om te kunnen spreken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De steller van het middel ziet overigens kennelijk over het hoofd dat het Hof, naar valt aan te nemen in reactie op het pleidooi, nog wel heeft overwogen dat de verdachte de diverse uitingen deed terwijl hij steeds één van de boa’s aankeek. In aanmerking kan bovendien worden genomen dat door het Hof kennelijk mede de door de verdachte gekozen bewoordingen in de beoordeling zijn betrokken. Die woorden waren zonder meer bijzonder krenkend. Het middel is kansloos.
tweede middelklaagt over een ontbrekende handtekening onder het proces-verbaal (houdende de aantekening van het mondeling uitgesproken arrest). Uit de zich bij de stuken bevindende (afzonderlijke) aantekening van het mondeling arrest valt zonder meer af te leiden dat in het proces-verbaal de handtekening van de griffier ontbreekt, terwijl van zijn verhindering aan het einde van het proces-verbaal geen melding is gemaakt (art. 327 Sv). Dat verzuim doet echter niet af aan de bewijskracht van het proces-verbaal, aldus HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:BK2651, NJ 2010/45. [1] Ook dit middel is kansloos.
derde middeldat klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. [2]