ECLI:NL:PHR:2013:1965

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12/04307
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beslissing Gerechtshof Arnhem inzake belediging van boa's

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 15 augustus 2012. De verdachte heeft drie middelen van cassatie ingediend. Het eerste middel betreft het ontbreken van een reactie op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de verdachte niet als zodanig konden worden opgevat, aangezien de stellingen niet voldoende stellig en onderbouwd waren. De verdachte had zijn beledigende uitingen gedaan terwijl hij één van de boa's aankeek, wat door het Hof in de beoordeling is meegenomen. Het Hof concludeert dat de woorden van de verdachte bijzonder krenkend waren, waardoor dit middel kansloos is.

Het tweede middel richt zich op het ontbreken van een handtekening onder het proces-verbaal van het mondeling uitgesproken arrest. De Hoge Raad stelt vast dat de handtekening van de griffier inderdaad ontbreekt, maar dat dit verzuim niet afdoet aan de bewijskracht van het proces-verbaal. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. Ook dit middel wordt als kansloos beoordeeld.

Het derde middel betreft de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad concludeert dat ook dit middel niet kan slagen. Uiteindelijk wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep in cassatie. De Procureur-Generaal heeft in deze zaak inlichtingen ingewonnen die relevant zijn voor de beoordeling, en het blijkt dat de griffier vergeten is het proces-verbaal mede te ondertekenen, hoewel zij het met de inhoud volledig eens was. Dit wordt ook in eerdere rechtspraak van de Hoge Raad bevestigd.

Conclusie

Nr. 12/04307
Zitting: 10 december 2013
Mr. Vegter
Standpunt/conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem van 15 augustus 2012. Er is tijdig een schriftuur houdende drie middelen van cassatie ingekomen.
2. Het
eerste middelklaagt over het ontbreken van een reactie op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Het Hof behoefde echter hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep werd aangevoerd niet als zodanig op te vatten. In de kern is immers onder verwijzing naar een beslissing van een ander gerecht niet meer gesteld dan dat “(…) niet zondermeer kan worden afgeleid dat de beledigingen concreet tegen deze boa’s waren gericht” en dat eerder sprake was van een vorm van geuite frustratie. Het ontbreekt aan stelligheid en argumentatie om te kunnen spreken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De steller van het middel ziet overigens kennelijk over het hoofd dat het Hof, naar valt aan te nemen in reactie op het pleidooi, nog wel heeft overwogen dat de verdachte de diverse uitingen deed terwijl hij steeds één van de boa’s aankeek. In aanmerking kan bovendien worden genomen dat door het Hof kennelijk mede de door de verdachte gekozen bewoordingen in de beoordeling zijn betrokken. Die woorden waren zonder meer bijzonder krenkend. Het middel is kansloos.
3. Het
tweede middelklaagt over een ontbrekende handtekening onder het proces-verbaal (houdende de aantekening van het mondeling uitgesproken arrest). Uit de zich bij de stuken bevindende (afzonderlijke) aantekening van het mondeling arrest valt zonder meer af te leiden dat in het proces-verbaal de handtekening van de griffier ontbreekt, terwijl van zijn verhindering aan het einde van het proces-verbaal geen melding is gemaakt (art. 327 Sv). Dat verzuim doet echter niet af aan de bewijskracht van het proces-verbaal, aldus HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:BK2651, NJ 2010/45. [1] Ook dit middel is kansloos.
4. Daarmee valt ook het doek voor het
derde middeldat klaagt over schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. [2]
5. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.In die zaak waren door de Advocaat-Generaal inlichtingen ingewonnen waaruit uiteindelijk van verhindering van de griffier bleek en die inlichtingen waren voor de Hoge Raad blijkens het noemen daarvan relevant. Ik heb in deze zaak ook inlichtingen ingewonnen. Daaruit blijkt dat de griffier is vergeten het proces-verbaal mede te ondertekenen, hoewel zij het met de inhoud volledig eens was. De griffier heeft op een kopie van het alleen door de voorzitter ondertekende exemplaar van het proces-verbaal een aantekening gemaakt met ondertekening voor akkoord, welke kopie aan de Hoge Raad is toegestuurd.
2.HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0132, rov. 2.2.4.