AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Toewijzing verzoek tot opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling
In deze zaak hebben verzoekers, die in september 2010 failliet waren verklaard, op 29 mei 2012 de rechtbank Den Haag verzocht om hun faillissementen op te heffen en tegelijkertijd de schuldsaneringsregeling toe te passen. De curator heeft positief geadviseerd over deze verzoeken en voorgesteld om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten met de periode waarin verzoekers hebben afgedragen volgens de Recofa-Richtlijnen, te weten vanaf 1 januari 2011. De rechtbank heeft op 30 november 2012 de verzoeken toegewezen, maar de looptijd van de schuldsaneringsregeling vastgesteld op drie jaar, te rekenen vanaf de datum van het vonnis. De rechtbank overwoog dat verzoekers een aanzienlijke schuldenlast hadden van € 174.551,31 en een afdrachtplicht van ruim € 2.000 per maand. Ondanks de afdracht aan de boedel vanaf 1 januari 2011, heeft de rechtbank de duur van de schuldsaneringsregeling niet verkort.
Verzoekers zijn in hoger beroep gegaan bij het hof Den Haag, waarbij zij vroegen om het vonnis gedeeltelijk te vernietigen en de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verkorten. Het hof heeft op 4 april 2013 het hoger beroep verworpen, oordelend dat het bestreden vonnis berustte op artikel 15b in samenhang met artikel 284 van de Faillissementswet, waartegen geen beroep openstaat volgens artikel 15c van de Faillissementswet. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een beslissing op grond van artikel 349a lid 3 van de Faillissementswet, waartegen wel beroep openstaat. Verzoekers hebben vervolgens cassatie ingesteld.
In cassatie zijn vier middelen ingediend. Het eerste middel betoogde dat het hof ten onrechte oordeelde dat het beroep zich niet richtte tegen het vonnis tot omzetting van het faillissement in een schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad oordeelde dat het middel slaagde, omdat artikel 15b van de Faillissementswet uitsluitend het verzoek tot opheffing van het faillissement regelt, terwijl de verdere loop van de schuldsaneringsregeling wordt beheerst door Titel III van de Faillissementswet. De Hoge Raad concludeerde dat het appelverbod in artikel 15c van de Faillissementswet uitsluitend van toepassing is op de beslissing op het omzettingsverzoek en niet op de inrichting van de schuldsaneringsregeling. De conclusie van de Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen.
Voetnoten
1.Voor zover in cassatie relevant. Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Den Haag van 16 november 2012, het vonnis van deze rechtbank van 30 november 2012, het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof Den Haag van 26 maart 2013 en het arrest van dit hof van 4 april 2013.
2.Het verzoekschrift tot cassatie is per fax ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 2013, overeenkomstig de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen.
3.Proces-verbaal is op 22 april 2013 door de griffie van het hof aan verzoekers toegezonden.
4.MvT, TK 1992-1993, 22 969, nr. 3, p. 32.
5.Zie impliciet ook B. Wessels, Enkele procedurele kanttekeningen bij het vóórgaan van de schuldsaneringsregeling boven faillissement, TvI 1998/10, p. 217, 2e kolom, onder het midden.
6.MvT, TK 1992-1993, 22 969, nr. 3, p. 31.
7.Zie hierover kritisch F.J.H. Hovens, Het rechtsmiddelverbod en hoe komen we ervan af, PP 2004/4, p. 89.
8.HR 5 november 2010, LJN BN6196 (NJ 2013/124), HR 8 februari 2013, LJN BY2639 (NJ 2013/125) en HR 24 mei 2013, LJN CA0828.
9.Zie ook Beroepschrift, randnrs. 12-13 (A-dossier, stuk 6).