Conclusie
eerste middelklaagt dat het Hof “ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft beslist dat het onderzoek ter terechtzitting niet tot een bepaalde dag wordt uitgesteld, ten aanzien van requirant geen medebrenging wordt bevolen en de zaak buiten aanwezigheid van requirant behandeld wordt”.
495aderde lid van art. 495a Sv is bepaald, dus geen betrekking op het geval dat de verdachte, nadat — met inachtneming van dat artikel — verstek tegen hem is verleend, in gebreke blijft om op een nadere terechtzitting te verschijnen en evenmin op het zich hier voordoende geval dat de verdachte op een nadere terechtzitting niet verschijnt, terwijl het een behandeling op tegenspraak betreft omdat de verdachte op een eerdere terechtzitting wel was verschenen”.
13.Het eerste middelfaalt.
tweede middelklaagt over de motivering van de bewezenverklaring van het tweede feit. Uit de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen zou namelijk niet blijken dat requirant zijn penis in de vagina van de aangeefster heeft gebracht/geduwd in de bewezenverklaarde periode.
18.Het tweede middelfaalt.
derde middelklaagt over de schending van de in artikel 6 EVRM bedoelde redelijke termijn in de cassatiefase.
derde middelis gegrond. Namens verdachte is op 22 mei 2012 beroep in cassatie ingesteld, terwijl de stukken van het geding ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen op 23 mei 2013. Daarmee is sprake van overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer zes maanden. Deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM pleegt te leiden tot strafvermindering.