ECLI:NL:PHR:2013:2589
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Hofstee
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de in mindering te brengen vorderingen van benadeelde derden
In deze zaak gaat het om de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafzaak. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 12 april 2012 vastgesteld dat de betrokkene uit diefstal een voordeel van € 13.500,- heeft verkregen en heeft hem de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het Hof ten onrechte niet de volledige materiële schade van de benadeelde partijen in mindering heeft gebracht op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Hof heeft slechts een deel van de materiële schade in aanmerking genomen, wat volgens de betrokkene niet begrijpelijk is.
De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt dat bij de vaststelling van het ontnemingsbedrag de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering moeten worden gebracht. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom slechts een deel van de vorderingen in mindering is gebracht. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het verzuim van het Hof hersteld kan worden door het resterende bedrag aan materiële kosten in mindering te brengen, wat leidt tot een aanpassing van het te betalen bedrag door de betrokkene aan de Staat.
De Hoge Raad besluit tot vernietiging van de bestreden uitspraak en zal een beslissing nemen op basis van artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de vorderingen van benadeelde partijen bij de berekening van ontnemingsbedragen.