Conclusie
2. Ontvankelijkheid
eerste middelbetoogt dat het hof de verzochte aanhouding ten onrechte niet heeft verleend, hetgeen gezien de gevolgen van deze beslissing de facto neerkomt op afwijzing van het verzoek.
tweede middelklaagt dat het oordeel van het hof erop neerkomt dat toelating tot de schuldsaneringsregeling enkel mogelijk is in situaties dat de schuldenaar geen betwiste vorderingen heeft, althans van betwisting afziet. Dit oordeel past niet in het systeem van de wet, temeer daar de wet voorziet in de mogelijkheid van voorwaardelijke toelating tot de schuldsaneringsregeling (art. 287 Fw). Verzoekster heeft volgens het middel recht en belang bij een snel moratorium in werking te laten treden in verband met de voorgenomen en reeds in aangevangen executiemaatregelen in die zin dat haar faillissement is aangevraagd door Van Lanschot. Het andersluidende oordeel van het hof impliceert tevens schending van art 13 jo 6 EVRM jo 47 EU Handvest, omdat aan verzoekster een doeltreffende voorziening in rechte wordt onthouden.
derde middelbetoogt dat het hof zijn motiveringsplicht heeft geschonden. Het middel voert daartoe het volgende aan: