Conclusie
[verdachte]
poging tot doodslag”, onder 2 subsidiair: “
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht”, en onder 4: “
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een beroep op noodweer toekomt en dat hem ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt, en hem ter zake van het onder 2 subsidiair en 4 bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof achtte de verdachte strafbaar voor het onder 1 primair bewezenverklaarde en heeft hem ter zake veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
eerste middelklaagt met juistheid over de overschrijding van de termijn van artikel 365a, derde lid Sv, voor aanvulling van het verkorte arrest. [1] Deze termijnoverschrijding leidt echter niet tot nietigheid van ’s hofs arrest, noch tot enige andere sanctie. [2] Het middel faalt dus. Op de overschrijding van de redelijke termijn in de fase van cassatie kom ik hieronder ambtshalve te spreken.
tweede, derde en vierde middelklagen over de verwerping van het beroep op noodweer c.q. noodweerexces ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde.
tweede middelklaagt tevergeefs over een tegenstrijdigheid die de steller van het middel meent te bespeuren tussen twee overwegingen van het hof. Te weten (ik herhaal):
Hoewel het hof met de verdediging van oordeel is dat er, gezien het agressieve gedrag van de achtervolgers, sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, is het hof van oordeel dat de handelswijze van de verdachte niet geboden was door de noodzakelijke verdediging.
Hoewel het hof wel aannemelijk acht dat de verdachte onder invloed van emoties heeft gehandeld, die waren veroorzaakt door de (dreigende) wederrechtelijke aanranding, meent het hof dat deze emoties niet zodanig waren dat hij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden is.
verderging dan was geboden, en dus
nietgeboden was. In de geciteerde overwegingen kan ik geen enkele tegenstrijdigheid ontwaren. De klacht mist feitelijke grondslag.
derde middelvalt uiteen in vijf deelklachten, die betrekking hebben op ’s hofs oordeel dat de verdachte een andere uitweg had kunnen vinden, te weten (bijvoorbeeld) wegvluchten in plaats van schieten, waartoe de gelegenheid bestond doordat alle tramdeuren op het moment van de schietpartij open stonden.
onderdeel Avan de toelichting op het middel wordt betoogd dat er niet om gaat of de tramdeuren open stonden
op het momentvan de schietpartij, maar of de deuren open stonden
voorafgaandeaan de schietpartij. Of het hof dat moment voor ogen heeft gehad, blijkt niet uit zijn overweging, aldus de steller van het middel.
op het moment van de schietpartijmoet worden verstaan als een oordeel over de stand van de tramdeuren op het moment dat de verdachte zijn reactie op het dreigende gevaar heeft moeten bepalen. Daarmee mist de klacht van onderdeel A feitelijke grondslag en faalt het middel in zoverre.
Onderdeel Bvan de toelichting heeft betrekking op de stand van de tramdeuren voorafgaande aan het daadwerkelijke moment van schieten, en die kwestie heb ik hiervoor al besproken. Doordat het ogenblik van binnenkomst van het gehele groepje en het ogenblik van schieten zeer kort na elkaar zijn gelegen, heeft het hof zoals gezegd de stand van de deuren (open of dicht) kunnen afleiden uit de mededelingen van de conducteur.
Onderdeel Cvan de toelichting neemt de open stand van de tramdeuren tot uitgangspunt, doch daarin wordt betoogd dat er voor de verdachte geen zinvol alternatief bestond om naar redelijke verwachting definitief uit handen van de aanranders te blijven.
onderdeel Dvan de toelichting is een rechtsklacht verwoord. In ’s hofs oordeel dat de verdachte een alternatief openstond en dat een beroep op noodweer om die reden faalt, liggen te hoge eisen aan een beroep op noodweer besloten, aldus begrijp ik de steller van het middel. Het hof heeft bij de verwerping van het verweer de noodzaak van de gekozen wijze van de verdediging betrokken, terwijl bij de toets of een handelwijze is geboden door de noodzakelijke verdediging het er (ik begrijp:
uitsluitend) om gaat of het gekozen verdedigingsmiddel in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De eis dat het moet gaan om een “optimale” verdediging mag volgens de steller van het middel niet worden gesteld (waartoe wederom wordt verwezen naar de derde druk van “Materieel strafrecht” van De Hullu, ditmaal p. 306).
NJ2010/391 m.nt. Buruma overwoog Uw Raad:
onder meerde proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval (vgl. HR 21 november 2006, LJN AX9177, NJ 2006, 650).
NJ2011/468 wijzen uit dat rechtsoverweging 2.5.2 van het hiervoor aangehaalde arrest tot standaard is verheven:
onder meerde proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (vgl. HR 8 september 2009, LJN BI3895).”
gebodenis door de noodzakelijke verdediging tegen (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Deze vraag brengt naar het oordeel van de Hoge Raad “
onder meer” de proportionaliteitseis tot uitdrukking. Die proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding, aldus oordeelde Uw Raad.
alleenindien de gedraging niet in onredelijke verhouding staat tot de aanranding, kan zij straffeloos blijven. Het gecursiveerde “alleen” is hier essentieel. De eis van proportionaliteit behelst als gevolg daarvan een noodzakelijke voorwaarde voor noodweer, en niet reeds een voldoende voorwaarde voor noodweer (náást de vereiste noodzaak van de verdediging op zichzelf). Kortom, niet in alle gevallen waarin de gedraging niet in een onredelijke verhouding staat tot de aanranding is zij op die enkele grond reeds straffeloos. De hiervoor door mij geciteerde woorden “onder meer” zijn dus niet zonder betekenis. Naast de proportionaliteitseis kunnen ook andere grenzen worden gesteld aan de reactie van de verdachte op een situatie waarin verdediging op zichzelf noodzakelijk is.
uitsluitendde verhouding tussen het verdedigingsmiddel en de aanranding, maar ook vragen naar openstaande alternatieve wijzen van verdediging door de feitenrechter kunnen worden betrokken in zijn beoordeling of de reactie van de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Onderdeel Evan de toelichting brengt nogmaals de redelijkheid van verdachtes handelen (het schieten in de tram) onder Uw aandacht, maar m.i. tevergeefs. Naar ik ’s hofs oordeel begrijp, heeft het hof niet zozeer moeite met het schieten an sich, maar vooral grote moeite met de locatie waar de verdachte heeft geschoten, namelijk in een tram met passagiers, en de wijze waarop, namelijk gericht op het hoofd van het slachtoffer (zijnde één van de belagers). Ik acht dat oordeel niet onbegrijpelijk. Daarmee faalt het middel in al zijn onderdelen.
vierde middelkomt met (naar de letter genomen: )
motiveringsklachten op tegen ’s hofs verwerping van het beroep op noodweerexces. Het valt uiteen in twee onderdelen.
onderdeel Avan de toelichting op dit middel klaagt de steller ervan dat het hof in zijn motivering van de verwerping van het beroep op noodweerexces gebruik maakt van het subsidiariteitsvereiste om de disproportionaliteit van de verdedigingswijze te beoordelen. Volgens de toelichting is aan het vereiste van subsidiariteit voldaan indien eenmaal vaststaat dat de situatie noopte tot de verdediging.
NJ2008/312 m.nt. Keijzer, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
disproportionaliteittussen het verdedigingsmiddel en de ernst van de aanranding. Doch, indien eenmaal met het oog op een beroep op noodweer is aangenomen dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging kunnen worden overschreden doordat zinvolle alternatieve wijzen van verdediging door de verdachte onvoldoende in aanmerking zijn genomen, is het slechts een kleine stap om deze toets met het oog op noodweerexces eveneens aan te leggen bij de vraag naar de
matewaarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Daardoor is ’s hofs motivering in elk geval niet onbegrijpelijk en faalt het middel in zoverre.
onderdeel Bvan het laatste middel bespeurt een onbegrijpelijkheid in ’s hofs motivering, daar waar het hof als alternatief voordraagt (ik begrijp: ) niet gericht-schieten-op-personen, en tegelijkertijd vaststelt dat de verdachte een ongeoefend schutter was.
.