ECLI:NL:PHR:2013:893
Parket bij de Hoge Raad
- mr. Van Peursem
- Rechtspraak.nl
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de schulden van de man
In deze zaak, die betrekking heeft op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw, zijn er twee belangrijke kwesties aan de orde. De eerste betreft een geldlening die de man voor het huwelijk heeft afgesloten met zijn zus voor de aankoop van de echtelijke woning. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet heeft aangetoond dat deze schuld op het moment van ontbinding van de huwelijksgemeenschap nog bestond, en dat deze dus niet verrekend diende te worden. De tweede kwestie betreft een schuld die de man is aangegaan om successierechten te betalen met betrekking tot door hem onder uitsluiting verkregen erfrechtelijke goederen. Het hof heeft geoordeeld dat deze schuld is gemaakt met betrekking tot privégoederen en als zodanig een aan de man verknochte schuld is die niet in de gemeenschap valt.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn op 29 augustus 1980 te Rotterdam in gemeenschap van goederen gehuwd. De echtscheiding is uitgesproken op 5 oktober 2004, en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is aan de orde gekomen in verschillende rechtsprocedures. De man heeft in hoger beroep de vonnissen van de rechtbank bestreden, maar het hof heeft deze vonnissen bekrachtigd. De man heeft cassatie ingesteld, maar de vrouw heeft geen verweer gevoerd in cassatie.
De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatiemiddel niet slaagt. Het hof heeft terecht geoordeeld dat de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan met betrekking tot de geldlening aan zijn zus en dat de hypotheekschuld van € 18.151,21 niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn stellingen te onderbouwen, en het hof heeft de bewijsaanbiedingen van de man terecht gepasseerd. De zaak is dus afgewezen.