Conclusie
12/05996
Mr. P. Vlas
Zitting, 27 september 2013
Conclusie inzake:
[verzoeker], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [het kind]
(hierna: [verzoeker])
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie), Immigratie- en Naturalisatiedienst
(hierna: de Staat)
1. Het gaat in deze nationaliteitszaak om de vraag of het kind van [verzoeker] dat is geboren uit een in Marokko tot stand gekomen polygaam huwelijk ingevolge art. 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de Nederlandse nationaliteit heeft, omdat zij afstamt van een vader ([verzoeker]) met de Nederlandse nationaliteit. In dit kader rijst de voorvraag of het polygame huwelijk in Nederland en de daaruit voortvloeiende afstammingsrechtelijke relatie tussen de vader en het kind kan worden erkend. Naar mijn mening komt de zaak in aanmerking voor toepassing van art. 81 lid 1 RO, zodat met een verkorte conclusie wordt volstaan.
2. In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten. [1] [verzoeker], geboren in 1952 te Marokko, is op 24 september 1992 in Marokko in het huwelijk getreden met [betrokkene 1], geboren in 1961 te Marokko. Dit huwelijk is nog steeds in stand.
3. [verzoeker] heeft de Marokkaanse nationaliteit. [2] Bij Koninklijk Besluit van 17 september 1993 is aan [verzoeker] de Nederlandse nationaliteit verleend.
4. Op 17 maart 2006 is [verzoeker] in Marokko in het huwelijk getreden met [betrokkene 2], geboren in 1982 te Marokko, van Marokkaanse nationaliteit. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2007 te Marokko [het kind] geboren. Op 12 oktober 2009 is [betrokkene 2] te Marokko overleden.
5. Op 30 november 2010 heeft [betrokkene 1] door optie krachtens art. 6 lid 1 onder g van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) de Nederlandse nationaliteit verkregen.
6. Bij beschikking van 28 september 2012 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het verzoek van [verzoeker] om vast te stellen dat [het kind] krachtens art. 3 lid 1 RWN van rechtswege de Nederlandse nationaliteit heeft afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat het polygame huwelijk tussen [verzoeker] en [betrokkene 2] in Nederland niet kan worden erkend wegens strijd met de Nederlandse openbare orde (rov. 4.2-4.3), waardoor [verzoeker] niet kan worden aangemerkt als de biologische vader van [het kind] omdat [het kind] niet is geboren uit een huwelijk dat naar Nederlands recht rechtsgeldig tot stand is gekomen (rov. 4.4). Van een strijd met de art. 8 en 14 EVRM is volgens de rechtbank geen sprake (rov. 4.5).
7. Tegen deze beschikking is door [verzoeker] tijdig cassatieberoep ingesteld. De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
8. Als ik het goed zie, bestaat het cassatiemiddel uit twee onderdelen. Het
eerste onderdeelbetoogt dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven omtrent het bepaalde in art. 8 en 14 EVRM, omdat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat voor het aannemen van een schending van art. 14 EVRM vereist is dat art. 8 EVRM is geschonden. Het
tweede onderdeelvoert aan dat de rechtbank de relatieve werking van de openbare orde exceptie in art. 10:32 BW heeft miskend.
eerste onderdeelbetoogt dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gegeven omtrent het bepaalde in art. 8 en 14 EVRM, omdat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat voor het aannemen van een schending van art. 14 EVRM vereist is dat art. 8 EVRM is geschonden. Het
tweede onderdeelvoert aan dat de rechtbank de relatieve werking van de openbare orde exceptie in art. 10:32 BW heeft miskend.
9. Een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van het land waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is, wordt als zodanig in Nederland erkend (art. 10:31 lid 1 BW), tenzij de erkenning kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde (art. 10:32). [3] Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt de erkenning van in het buitenland gesloten polygame huwelijken niet categorisch afgewezen. De erkenning stuit alleen dan op bezwaren wanneer het polygame huwelijk de Nederlandse rechtsorde in voldoende mate raakt op het moment van het sluiten van het desbetreffende huwelijk. [4] Nu [verzoeker] al geruime tijd vóór het polygame huwelijk met [betrokkene 2] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit (hij is in 1993 tot Nederlander genaturaliseerd en heeft in 2006 het polygame huwelijk gesloten), heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat er volvoldoende betrokkenheid is met de Nederlandse rechtssfeer om erkenning aan het polygame huwelijk te onthouden (rov. 4.3). Van een door het middel betoogde miskenning van de relatieve werking van de openbare orde exceptie is dan ook geen sprake.
10. Nu het (inmiddels door het overlijden van [betrokkene 2] ontbonden) polygame huwelijk in Nederland niet wordt erkend, kan uit dit huwelijk geen afstammingsrechtelijke relatie worden aangenomen tussen [verzoeker] en [het kind] zodat [het kind] niet op grond van art. 3 lid 1 RWN de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
11. Nog daargelaten dat aan het EVRM geen recht kan worden ontleend op verkrijging van een nationaliteit, [5] faalt de klacht over de schending van art. 8 en 14 EVRM, in ieder geval omdat het door het middel gestelde onderscheid tussen kinderen uit een monogaam huwelijk en kinderen uit een polygaam huwelijk, als een door het EVRM toegestaan onderscheid moet worden beschouwd, zodat een inbreuk op de door art. 8 en 14 EVRM beschermde rechten gerechtvaardigd is.
12. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G