ECLI:NL:PHR:2013:99

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2013
Publicatiedatum
22 juli 2013
Zaaknummer
12/02627 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingskader en rechtmatigheid van beslag in beklagprocedure

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure betreffende de rechtmatigheid van inbeslaggenomen goederen. De Rechtbank te Arnhem heeft op 16 mei 2012 het beklag van klager gedeeltelijk gegrond verklaard, maar niet-ontvankelijk verklaard voor bepaalde inbeslaggenomen papieren. Klager heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze uitspraak. De Hoge Raad herhaalt de toepasselijke overwegingen uit eerdere arresten en benadrukt dat de toetsing van de rechtmatigheid van het beslag marginaal is. Dit houdt in dat de Rechtbank slechts summier de rechtmatigheid van het beslag en het belang van een zorgvuldige strafvordering toetst. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond ten tijde van de inbeslagneming.

De Hoge Raad behandelt twee middelen van cassatie. Het eerste middel betreft de klacht dat de Rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. De Hoge Raad stelt vast dat de Rechtbank niet op de beslissing van de later oordelende strafrechter mocht vooruitlopen en dat de toetsing marginaal moet zijn. Het tweede middel komt op tegen het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de inbeslaggenomen goederen door de strafrechter verbeurdverklaard zullen worden. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank voldoende gemotiveerd heeft uiteengezet waarom het niet onwaarschijnlijk is dat de goederen verbeurdverklaard zullen worden.

De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. De zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige toetsing in beklagprocedures en de marginaal te hanteren toetsingsnormen.

Conclusie

Nr. 12/02627 B
Zitting: 14 mei 2013
Mr. Knigge
Conclusie inzake:
[klager]
1. De Rechtbank te Arnhem heeft bij beschikking van 16 mei 2012 het beklag van klager niet-ontvankelijk verklaard voor zover het ziet op inbeslaggenomen papieren/teksten die niet in de kennisgeving van inbeslagneming zijn genoemd, het door klager ingediende klaagschrift gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de in de kennisgeving van inbeslagneming onder 2, 3, 9 en 10 genoemde inbeslaggenomen goederen, de teruggave gelast aan klager van deze goederen en het klaagschrift voor het overige ongegrond verklaard.
2. Tegen deze uitspraak is namens klager cassatieberoep ingesteld. In de schriftuur wordt gesteld dat het cassatieberoep met inachtneming van artikel III van het Procesreglement van de Strafkamer tijdig beperkt zal worden ingetrokken, namelijk voor zover deze betrekking heeft op de gegrondverklaring van het klaagschrift. Een akte van intrekking is bij de Hoge Raad echter niet binnengekomen. Van groot belang is dit niet nu de Hoge Raad een cassatieberoep beperkt pleegt op te vatten indien het klaagschrift gedeeltelijk gegrond is verklaard. [1]
3. Namens klager heeft mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.

4.Het eerste middel

4.1.
Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, nu zij heeft overwogen dat in een procedure als de onderhavige de raadkamer slechts marginaal de rechtmatigheid van het beslag en het belang van een rechtens juiste en zorgvuldige strafvordering toetst.
4.2.
De Rechtbank reageert met haar in het middel aangevallen overweging op het in raadkamer namens klager ingenomen standpunt dat de bestanddelen van de delictsomschrijving van art. 441b Sr niet zijn vervuld en dat daarom de “verdenking onrechtmatig is en tevens de daarmee samenhangende inbeslagneming”. De Rechtbank heeft dit weinig scherp verwoorde betoog kennelijk en niet onbegrijpelijk niet aldus verstaan dat ten tijde van de inbeslagneming geen sprake was van een redelijk vermoeden dat een strafbaar feit was gepleegd (zodat niet tot inbeslagneming overgegaan had mogen worden), maar in die zin dat het voortduren van het beslag onrechtmatig is omdat niet bewezen zou kunnen worden dat verdachte het strafbare feit van art. 441b Sr had gepleegd. Derhalve had te gelden dat de Rechtbank niet op de beslissing van de later oordelende strafrechter mocht vooruitlopen, hetgeen zij kennelijk in de aangevallen overweging tot uitdrukking heeft willen brengen.
4.3.
Overigens geldt dat ook een beklag tegen de (rechtmatigheid van de) inbeslagneming zelf “marginaal” getoetst moet worden in die zin dat het summiere karakter van de beklagprocedure meebrengt dat ook op dit punt voor een diepgravend onderzoek naar de feiten geen plaats is en dat in beginsel volstaan kan worden met de vraag of de door klager gestelde feiten aannemelijk zijn geworden. [2] Dat betekent dat het middel, dat niet aangeeft in welk opzicht de Rechtbank te oppervlakkig heeft getoetst, terwijl die toetsing ook nog eens geenszins marginaal oogt, hoe dan ook niet tot cassatie leiden.
4.4.
Het middel faalt.

5.Het tweede middel

5.1.
Het middel komt op tegen het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de in de kennisgeving van inbeslagneming onder 4, 7 en 8 genoemde goederen door de later oordelende strafrechter verbeurdverklaard zullen worden.
5.2.
In de bestreden beschikking heeft de Rechtbank met betrekking tot de door het middel bedoelde inbeslaggenomen goederen – voor zover hier van belang – het volgende overwogen.

Het (ontbreken van strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag
(…)
Hoewel de officier van justitie ter zitting heeft erkend dat het onderzoeksbelang ten aanzien van de overige voorwerpen is komen te vervallen, is de raadkamer – met de officier van justitie – van oordeel dat er desondanks wel een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag, te weten de mogelijkheid dat in de strafprocedure tegen klager de verbeurdverklaring van de goederen wordt uitgesproken.
De raadkamer zal dat achtereenvolgens toelichten voor de in het klaagschrift genoemde goederen.
(…)
Zwart object (merk Sweex)Het goed met beslagcode 212709, zijnde het zwarte object van het merk Sweex, bevat een drietal geluidsfragmenten.
(…)
Een cassetterecorder (merk Olympus)Verbalisant [verbalisant] heeft waargenomen dat de meters op het display van de Olympus cassetterecorder uitsloegen, waardoor duidelijk was dat het apparaat gebruikt werd.
Een zwarte microfoonUit het dossier blijkt dat aan voornoemde cassetterecorder van het merk Olympus een snoertje bevestigd zat met daaraan een microfoon.
De raadkamer overweegt dat het er vooralsnog op lijkt dat de filmcamera (merk Silvercrest), de videocamera ingebouwd in de bril en de videocamera (merk Sony Bloggie), daadwerkelijk zijn gebruikt voor het maken van heimelijke opnames, waarmee het voorwerpen (kunnen) betreffen met betrekking tot welke het delict als bedoeld in artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht is begaan. Ten aanzien van het zwarte object (merk Sweex) en de cassetterecorder (merk Olympus) met de microfoon bestaat minder duidelijkheid. Daarvan kan evenwel niet met voldoende zekerheid gezegd worden dat deze niet zijn gebruikt bij het maken van heimelijke opnames. Temeer nu uit het dossier blijkt dat klager, nadat de voorzitter van de klachtencommissie klager heeft gewaarschuwd dat hij geen opnames mocht maken, heeft gezegd dat de opnames doorgingen en hij niet wilde stoppen.”
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de raadkamer – marginaal toetsend – dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend over de strafzaak tegen klager, verbeurdverklaring van deze goederen zal uitspreken.”
5.3.
Zowel in een voorafgaande schriftelijke conclusie van 24 april 2012 als bij de raadkamerbehandeling van het beklag van 2 mei 2012 is van de zijde van het openbaar ministerie aangegeven dat de verdachte in casu wordt vervolgd voor overtreding van art. 180 Sr en art. 441b Sr. De door het middel bedoelde inbeslaggenomen goederen betreffen alle geluidsapparatuur (een mp3-speler, een cassetterecorder en een microfoon). Nu art. 441b Sr betrekking heeft op het heimelijk vervaardigen van
afbeeldingenvan personen en niet op het maken van geluidsopnames – daarop zien de artt. 139a en 139b Sr –, heeft de Rechtbank volgens de steller van het middel ten onrechte geoordeeld dat er een niet te verwaarlozen kans bestaat dat de genoemde inbeslaggenomen goederen door de strafrechter verbeurdverklaard zullen worden.
5.4.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen mp3-speler, cassetterecorder en microfoon heeft de Rechtbank overwogen dat ten tijde van de behandeling van het beklag niet met voldoende zekerheid kon worden gezegd dat deze niet zijn gebruikt bij het maken van heimelijke opnames. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de strekking van deze overweging in het licht van de omstandigheid dat de vervolging van de verdachte het heimelijk vervaardigen van afbeeldingen betreft, niet direct duidelijk is. Deze overweging dient volgens mij echter te worden gelezen in het licht van het feit dat door de verdachte naar het zich laat aanzien beeld- en geluidopnames zijn gemaakt van een en hetzelfde gebeuren, zodat de Rechtbank daarmee heeft willen zeggen dat niet uitgesloten is dat de strafrechter later zal oordelen dat de bedoelde voorwerpen bij het maken van de beeldopnames – die zonder het daarbij behorende geluid weinigzeggend zouden zijn – zijn gebruikt. Dit omdat zij qua functionaliteit zodanig samenhingen met de beeldopnameapparatuur dat zij deel uitmaakten van het geheel aan apparatuur met behulp waarvan de beeldopnames zijn gemaakt. Men kan ook zeggen dat de geluidsopnameapparatuur het maken van de beeldopnames heeft bevorderd omdat die opnames zonder geluid de moeite van het maken niet waard zouden zijn geweest. Gelet hierop en tevens op het summiere karakter van de beklagprocedure acht ik het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de door het middel bedoelde inbeslaggenomen goederen zal verbeurdverklaren niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd.
5.5.
Het middel faalt derhalve.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG

Voetnoten

1.Van Dorst, zevende druk, p. 153; HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, paragraaf 1.
2.HR 30 oktober 2012, LJN BU8735, NJ 2013/128 m. nt. B.F. Keulen, rov. 3.3.3.