1 Ontleend aan rov. 3.1-3.8 van het in cassatie bestreden arrest, tenzij anders vermeld.
2 Vonnis van de rechtbank Utrecht van 28 mei 2008, rov. 2.14.
3 Zie het vonnis van de rechtbank van 17 maart 2010, rov. 2.2 en 2.3.
4 Daarnaast heeft Media Printing een reconventionele vordering ingesteld. Deze speelt in cassatie geen rol meer; vgl. rov. 4.2 van het in cassatie bestreden arrest.
5 De appeldagvaarding vermeldt dat het hoger beroep tevens is gericht tegen het tussenvonnis van 28 mei 2008. Tegen dit vonnis zijn echter geen grieven aangevoerd en blijkens het dictum van het in cassatie bestreden arrest is het hof ervan uitgegaan dat het hoger beroep zich alleen tegen het vonnis van 17 maart 2010 keert (zie ook rov. 4.3 van het bestreden arrest).
6 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 6 september 2011.
7 Het hof vermeldt kennelijk abusievelijk: Media Printing.
8 Zie de - in appel niet met een grief bestreden - rov. 2.2-2.3 en 2.20 van het vonnis van 17 maart 2010.
9 Zie de conclusie na tussenvonnis mede houdende wijziging van eis, sub 2 (met verwijzing naar H. Stein, Vermogensrecht (losbl.), art. 3:268, aant. 35) en de pleitaantekeningen van mr. Van Huussen, sub 8.
10 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-I* 2012/403; M.M. Olthof 2011 (T&C Burgerlijk Wetboek), art. 6:87, aant. 7; B.M. Katan, Verbintenissenrecht (losbl.), art. 87, aant. 18. Zie ook A-G Keus in zijn conclusie (onder 2.8) vóór en Jac. Hijma in zijn noot onder HR 26 april 2002 (LJN: AD9339), NJ 2004, 210. Zie voorts HR 3 september 2004 (LJN: AO7821), NJ 2004, 586, rov. 3.4.
11 Pleitaantekeningen van mr. Van Huussen, sub 8.
12 Verwezen wordt naar de conclusie na tussenvonnis, sub 3-6; de brief van de registeraccountant (overgelegd bij brief aan de rechtbank van 11 augustus 2009), en de pleitaantekeningen van mr. Van Huussen d.d. 29 januari 2010, sub 18-20.
13 Conclusie na tussenvonnis mede houdende wijziging van eis, sub 3-6.
14 Pleitaantekeningen mr. Van Huussen, sub 19, 23 en 25.
15 Vgl. MvG, sub III.12 en IV.1.
16 Zie ook rov. 4.1 van het bestreden arrest.
17 Verwezen wordt naar conclusie na tussenvonnis, sub 5, en pleitaantekeningen mr. Van Huussen, sub 20.
18 Zie o.a. HR 3 april 1992 (LJN: ZC0562), NJ 1992, 396; HR 28 maart 2003 (LJN: AF3067), NJ 2003, 389, en m.b.t. vervangende schadeschadevergoeding: HR 26 april 2002 (LJN: AD9339), NJ 2004, 210, m.nt. JH. Zie voorts: Mon. BW B34 (Lindenbergh) 2008, nr. 33, p. 50 (laatste alinea); S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding (losbl.), art. 6:95, aant. 5.1; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2009, nr. 31, en Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (Hartlief) 2009, nr. 200.
19 Cassatiedagvaarding p. 7, eerste regel.
20 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2009, nr. 50; Mon. BW B35 (Klaassen) 2007, nr. 18.
21 Conclusie na tussenvonnis, sub 5 gaat over de beperking van de vordering tot het bedrag van de ontwikkelingskosten en voegt daaraan toe dat deze bij het uitblijven van levering tevergeefs zijn aangewend; pleitaantekeningen sub 20 weerspreekt de stelling dat ontwikkelingskosten behoren tot "het risico van het vak" van projectontwikkleaar en betoogt - in een verminkte zin - : "Die redenering gaat niet op omdat in casu de realisering van het project - en dus de mogelijkheid voor Project Consult om haar kosten terug te verdienen - het gevolg is van de wanprestatie van Media Printing."
22 HR 23 november 1979, NJ 1980, 228 m.nt. WHH.
23 LJN: AR6460, JA 2005, 25, m.nt. ALMK. Zie ook HR 5 december 2008 (LJN: BF1042), NJ 2010, 579, m.nt. JH, JA 2009, 37, m.nt. GNvK.
24 Zie Jac. Hijma in zijn NJ-noot (onder 3 en 7) bij het arrest, die er tevens op wijst (onder 4) dat zulks kan worden verklaard in het licht van de omstandigheid dat de rechter, indien hij de vordering afwijst wegens het ontbreken van c.s.q.n-verband, in tweede ronde, d.w.z. wanneer het onstoffelijk voordeel ten tweede male wordt aangeschaft, de vordering inzake verwervingskosten wel zal moeten toewijzen.
25 Zie pleitaantekeningen mr. Van Huussen t.b.v. kort geding d.d. 17 juli 2009, sub 29 (overgelegd als prod. b bij brief van 13 november 2007 aan de rechtbank).
26 Zie art. 6.1.9.1 lid 2 O.M.: "Uitgaven strekkende tot voorkoming of vermindering van ander nadeel dan vermogensschade, alsmede uitgaven welke door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, hun doel missen, moeten binnen de grenzen der redelijkheid worden vergoed."
27 Zie M.v.A. II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 333. In het aldaar genoemde arrest HR 31 januari 1958, NJ 1958, 97 wordt als voorwaarde voor de vergoeding van (als gevolg van ondeugdelijke verf) nodeloos gemaakte kosten (schildersloon) gesteld dat deze schadepost "als gevolg van de wanprestatie is geleden."
28 Vgl. Verbintenissen uit de wet en Schadevergoeding (Hartlief) 2009, nr. 201; Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2009, nr. 30; Mon. BW B34 (Lindenbergh) 2008, nr. 43, p. 69, en S.D. Lindenbergh, Schadevergoeding (losbl.), art. 6:95, aant. 20.1.