1 Zie hierna onder 2.8. In overeenstemming met de terminologie in de art. 50-procedure spreek ik niet over de LVW (oud).
2 Art. 50 LVW ziet op schadeloosstelling ter zake van een bouwverbod op terreinen ingevolge art. 38 LVW en art. 55 LVW op de terugvordering van de waardevermeerdering van die terreinen indien een bouwverbod vervolgens geheel of gedeeltelijk wordt opgeheven.
3 Zie voor de onder 1.1 t/m 1.11 opgenomen feiten het bestreden tussenvonnis van de rechtbank Haarlem van 28 januari 2009, LJN: BH1221, rov. 2.1 t/m 2.11. Zie daarnaast HR 19 februari 2010, LJN: BK4476 (NJ 2011, 121, m.nt. P.C.E. van Wijmen), rov. 3.1.
4 Voor zover thans van belang.
5 Stcrt. 20 februari 2003, nr. 36, p. 23.
6 LJN: BA7082.
7 LJN: BC2989.
8 Voor zover thans van belang.
9 LJN: BK4476 (NJ 2011, 121, m.nt. P.C.E. van Wijmen).
10 LJN: BU9331 (NJ 2012, 329).
11 Het hof heeft bij zijn arrest van 27 december 2011 tevens het verzet van de Luchthaven tegen een vermeerdering van de eis door Chipshol gegrond verklaard, doch deze omstandigheid is voor de onderhavige cassatieprocedure niet relevant.
12 Naar de rechtbank begrijpt.
13 Zie rov. 3.1-3.1.5 van het tussenvonnis van de rechtbank Haarlem van 28 januari 2009.
14 Weergegeven in rov. 3.2 van het tussenvonnis van de rechtbank Haarlem van 28 januari 2009.
15 De rechtbank heeft in dit verband voorts geoordeeld (zie rov. 5.22 van het tussenvonnis) dat zij niet toekomt aan het betoog van de Luchthaven dat de betaling van € 19.000.000,-- onverschuldigd is omdat de schade van Chipshol al door de provincie Noord-Holland en de gemeente Haarlemmermeer is vergoed. Dit betoog is, naar het oordeel van de rechtbank, reeds onderwerp van debat geweest in de art. 50-procedure, en het (opnieuw) beoordelen van dat betoog zou een toetsing van het eindvonnis in de art. 50-procedure betekenen, waartoe de rechtbank niet bevoegd is. Blijkens rov. 5.3 van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 december 2011 (hiervoor geciteerd onder 1.13) is bedoeld betoog van de Luchthaven nog steeds onderwerp van debat in de art. 50-procedure.
16 Zie rov. 2.3 en 2.4 van het eindvonnis van de rechtbank te Haarlem van 21 december 2011, LJN: BU9332.
17 Overeenkomstig art. 55 lid 3 LVW in verbinding met art. 54 lid 4 en lid 5 LVW en art. 53 Onteigeningswet heeft Chipshol op 3 januari 2012, derhalve binnen twee weken nadat het eindvonnis van 21 december 2011 is gewezen, een verklaring afgelegd ter griffie van de rechtbank te Haarlem tot het instellen van cassatie. Binnen zes weken na afloop van de in art. 54 lid 4 LVW genoemde termijn van twee weken, namelijk op 14 februari 2012, heeft Chipshol een cassatiedagvaarding aan de luchthaven uitgebracht met een ontwikkeling van de gronden der cassatie. De betrokken verklaring is aan deze cassatiedagvaarding gehecht, en mitsdien (tijdig) aan de Luchthaven betekend.
18 LJN: BK4476 (NJ 2011, 121, m.nt. P.C.E. van Wijmen), rov. 6.1.3.
19 Naar de tekst van de Wet van 15 januari 1958, houdende nieuwe regelen omtrent de luchtvaart (Luchtvaartwet), zoals deze laatstelijk (uitsluitend in terminologisch opzicht) is gewijzigd in 1992 met de invoering van het NBW (bij Wet van 25 oktober 1989, Stb. 1989, 491 en Kamerstukken II 1985/1986, 19 527, nr. 3, p. 5, alsmede Kamerstukken II 1984/1985, 19 077, nrs. 1-3, p. 47-48 (onder 2a, b, c en e).
20 Zie art. II van de Wet van 27 juni 2002 tot wijziging van de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol (Stb. 2002, 374), in verbinding met het Besluit van 26 november 2002 (Stb. 2002, 593). Zie ook het Luchthavenindelingsbesluit (Stb. 2002, 591 en 593) dat eveneens op grond van het besluit van 26 november 2002 op 20 februari 2003 in werking is getreden.
21 Zie het besluit van 18 december 2008, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele bepalingen van de Wet van 18 december 2008 (Stb. 2008, 561), Stb. 2008, 562.
22 Zie p. 75 van die conclusie (paragraaf 9, eerste alinea).
23 Zie in dat verband ook mijn conclusie vóór het arrest, waarin ik onder 9 de verwijzingsrechter in de art. 50-procedure heb gesuggereerd om - nu partijen in afzonderlijke procedures met elkaar strijden over respectievelijk schadeloosstelling (de art. 50-procedure) en terugbetaling van waardevermeerdering (de onderhavige art. 55-procedure) - met partijen te bespreken of de gehele problematiek van schadeloosstelling en terugbetaling van waardevermeerdering bijeen kan worden genomen.
24 Die ook daadwerkelijk voor deze weg heeft gekozen, zie rov. 5.4 van het arrest na cassatie en verwijzing van 27 december 2011 in de art. 50-procedure, hierboven geciteerd onder 1.13.
25 Zie hierboven onder 1.20.
26 Zie in dit verband ook art. 13 Wet Algemene Bepalingen, art. 17 Grondwet, en art. 6 EVRM ("effective access to court").
27 Zie de laatste alinea op p. 11 - doorlopend op p. 12 - van de cassatiedagvaarding, alsmede de s.t. van Chipshol onder 2.2.1 t/m 2.2.11.
28 LJN: AB9358 (NJ, 1991, 818, m.nt. MB).
29 LJN: AC1357 (NJ 1994, 45, m.nt. MB).
30 LJN: BF0415 (NJ 2009, 303, m.nt. P.C.E. van Wijmen).
31 In HR 14 juli 2000, LJN: AA7497 (NJ 2000, 628, m.nt. P.C.E. van Wijmen), rov. 7, wees de Hoge Raad een dergelijke integrale vergoeding van kosten van rechtsbijstand voor wat de procedure in cassatie betreft reeds van de hand, doch in die procedure was de overweging duidelijk toegesneden op "het zich hier voordoende geval" waarin "partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk worden gesteld".
32 Zie die conclusie onder 2.28, alwaar A-G Keus overigens nog signaleert dat de opvattingen over de betekenis van art. 50 Onteigeningswet voor de kosten van het geding in cassatie uiteen lopen, onder verwijzing naar de conclusie van A-G Wattel vóór HR 14 juli 2000, LJN: AA7497 (NJ 2000, 628, m.nt. P.C.E. van Wijmen) onder 6, alsmede naar Onteigening, eigendomsbeperking, kostenverhaal (losbl.), deel 1, hfdst. V, § 32b (H.J.M. van Mierlo; januari 2004) en G.C.W. van der Feltz e.a., Schadeloosstelling voor onteigening. Telders, nieuw voor oud (2006), nr. 126 (J.A.M.A. Sluysmans). Tevens wordt verwezen naar de redenering, ontwikkeld in Onteigening, eigendomsbeperking, kostenverhaal (losbl.), deel 1, hfdst. V, § 32b (H.J.M. van Mierlo; januari 2004): "(...) art. 50 [Onteigeningswet] [heeft] onmiskenbaar betrekking (...) op de einduitspraak, die tenslotte ook bij arrest van de Hoge Raad kan worden gegeven. Ik meen derhalve, dat voor de cassatieprocedure art. 50 óók kan gelden, doch alleen dan, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, in welk geval de gewone regel van art. 237 Rv moet wijken".
33 Vgl. in dit verband de noot van P.C.E. van Wijmen onder dat arrest, alwaar onder 7 wordt opgemerkt: "(...) in r.o. 3.7 stelt de Hoge Raad dat artikel 50 Ow 'uitsluitend over het geding voor de rechtbank handelt'. In casu moge dit zo zijn, maar er valt iets genuanceerder over te denken, zoals blijken mag uit punt 2.27 van de conclusie van de A-G".
34 Zie de conclusie van antwoord, tevens conclusie houdende incidenteel cassatieberoep onder 2.
35 Zie de conclusie van antwoord, tevens conclusie houdende incidenteel cassatieberoep onder 4.
36 Zie de conclusie van antwoord, tevens conclusie houdende incidenteel cassatieberoep onder 9 en de s.t. van de Luchthaven onder 35.
37 D.J. Veegens, Het gezag van gewijsde, 1972, p. 27.
38 Vgl. HR 20 januari 1984, NJ 1987, 295, rov. 3.10, tweede alinea; HR 12 oktober 2012, LJN: BW9869 (NJ 2012, 588), rov. 3.5; E. Gras, Kracht en gezag van gewijsde. De rechtskracht van einduitspraken van de burgerlijke rechter, diss. 1994, nr. 8.4.5; Y.E.M. Beukers, Eenmaal andermaal? Beschouwingen over gezag van gewijsde en ne bis in idem in het burgerlijk procesrecht, diss. 1994, nr. 4.5.8; D.J. Veegens, a.w., par. 11 en 12.
39 Art. 55 lid 3 LVW bepaalt dat art. 54 LVW van overeenkomstige toepassing is.
40 Uit rov. 2.5 van het eindvonnis van 21 december 2011 blijkt dat de rechtbank zich rekenschap heeft gegeven van deze omstandigheid.
41 Vgl. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 158.
42 Deze grondslagen zijn subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair aangevoerd, zie hiervoor onder 1.16 onder 3-6 en door de rechtbank behandeld in de rov. 5.18-5.24. Ik lees in het incidentele cassatieberoep geen klachten tegen deze rechtsoverwegingen.
43 Vgl. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 156. In dit verband kan worden gewezen op HR 5 januari 1996, LJN: ZC1946 (NJ 1996, 597, m.nt. H.E. Ras); HR 1 mei 1998, LJN: ZC2640 (NJ 1999, 563, m.nt. H.J. Snijders); HR 16 januari 2004, LJN: AM2358 (NJ 2004, 318; JBPr 2004, 33, m.nt. H.W. Wiersma); HR 7 mei 2004, LJN: AO4013 (NJ 2004, 657); HR 15 september 2006, LJN: AW9375 (NJ 2007, 538, m.nt. H.J. Snijders); HR 23 november 2007, LJN: BB3733 (NJ 2008, 552, m.nt. H.J. Snijders onder NJ 2008, 553; JBPr 2008, 40, m.nt. D. Roffel).
44 LJN: BC2800 (NJ 2008, 553, m.nt. H.J. Snijders). De uitspraak wordt onder meer besproken door A.J.P. Schild, 'Terugkomen van (de leer van) de bindende eindbeslissing', in: MvV 2008-9, p. 216-224; C.J. Verduyn, 'Een nieuwe maatstaf voor heroverweging van bindende eindbeslissingen', in: TCR 2008-3, p. 73-78; en P.A. Fruytier, 'De leer van de bindende eindbeslissing in dezelfde instantie, in hoger beroep en na verwijzing na HR 25 april 2008, NJ 2008, 553 ([B]/Gemeente Voorst)', in: TCR 2009-3, p. 93-99.
45 Dienaangaande heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 26 november 2010, LJN: BN8521 (NJ 2010, 634) beslist dat indien het gewijzigde inzicht van de rechter is gestoeld op een reeds tussen de partijen met het oog daarop gevoerd debat, de rechter niet in een tussenuitspraak de partijen nogmaals de gelegenheid behoeft te geven zich uit te laten over een punt waarover zij zich reeds hebben uitgelaten.
46 Zie bijv. de rov. 5.19 en 5.21 van het tussenvonnis van 28 januari 2009.
47 Voor zover daartoe op dat moment nog aanleiding bestaat. De verwijzingsrechter is immers niet gebonden aan de beslissingen in het tussenvonnis van 28 januari 2009, en kan daarvan binnen de door mij geschetste kaders terugkomen.
48 Zie voor deze regel HR 14 december 1973, LJN: AC3890 (NJ 1974, 347, m.nt. W.L. Haardt); HR 16 oktober 1992, LJN: ZC0721 (NJ 1992, 791); en daarover Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 36.