1 Deze zaak hangt samen met de zaak van [medeverdachte] (11/02389), waarin ik vandaag ook concludeer.
2 Het recht van journalisten om ongehinderd door inmenging van overheidswege informatie in te winnen ten dienste van de informatievoorziening door de nieuwsmedia. G.A.I. Schuyt (2006). Vrijheid van nieuwsgaring. Den Haag: Boom juridische uitgevers, p. 25.
3 Ik citeer uit het bestreden arrest inclusief de hier vernummerde voetnoten van het hof.
4 EHRM 6 april 2006 (Malisiewicz-Gasior v. Poland) en EHRM 10-12-2007, NJ 2008, 236
5 EHRM 21-01-1999, NJ 1999, 713. Zie ook EHRM 10-12-2007
6 EHRM 21 januari 1999, NJ 1999/713 m.nt. Dommering.
7 Corstens/Borgers (2011). Het Nederlands strafprocesrecht. Deventer: Kluwer, p. 757 en Schuyt, a.w., p. 88. Zie ook de overwegingen van het hof Amsterdam in HR 14 juni 2011, NJ 2011/504 m.nt. Dommering.
8 Schuyt, a.w., p. 77.
9 Zie bijv. EHRM 25 april 2006, nr. 775501/01, Dammann tegen Zwitserland en EHRM 8 oktober 2009, nr. 12675/05, Gsell tegen Zwitserland.
10 EHRM 10 januari 2012, nr. 34702/07, Standard Verlags GmbH tegen Oostenrijk en EHRM 10 december 2007, nr. 69698/01, Stoll tegen Zwitserland, NJ 2008/236 m.nt. Dommering. Die laatste zaak betrof een inaccuraat en misleidend artikel, dat een belangrijke maatschappelijke kwestie reduceerde tot het onnodig schandaliseren van een persoon. Een dergelijke publicatie doet juist af aan het publieke debat dat door art. 10 EVRM wordt beschermd, oordeelde de Grote Kamer van het EHRM. In EHRM 23 september 1994, nr. 15890/89, NJ 1995/387 m.nt Knigge/Dommering, Jersild tegen Denemarken, overwoog het EHRM dat het niet aan rechters is "to substitute their own views for those of the press as to what technique of reporting should be adopted by journalists". Zie ook C.H. Brants. Het journalistieke privilege in Nederland: hoe zinvol en wenselijk is een wettelijke regeling? DD 2008, 25, 327.
11 Zie bijv. EHRM 14 november 2008, nr. 9605/03, Krone Verlag GmbH & co KG tegen Oostenrijk (no. 5). Een Oostenrijks dagblad werd veroordeeld voor smaad in een aantal artikelen over ene heer Bruck. De krant had geen wederhoor gepleegd. Het EHRM overwoog dat "[a]lthough it would have been advisable for the applicant company to have obtained comments from Mr Bruck before publishing the impugned articles, the mere fact that it had not done so is not sufficient to hold that the interference with the applicant company's right to freedom of expression was justified." Wellicht speelde hierbij een rol dat de krant zich op onverdachte bronnen had gebaseerd en daaraan gegevens had ontleend die niet aan twijfel onderhevig waren.
12 'Noodzakelijk' in de zin van art. 10 lid 2 EVRM betekent niet hetzelfde als onmisbaar maar is wel enger dan begrippen als toelaatbaar, gebruikelijk, nuttig, redelijk of wenselijk. Zie bijv. EHRM 7 december 1976, nr. 5493/72, Handyside tegen het Verenigd Koninkrijk en EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74, Sunday Times tegen het Verenigd Koninkrijk, NJ 1980/146 m.nt. Alkemade.
13 HR 9 november 1999, NJ 2000/461 m.nt. Hart en HR 16 juni 2009, NJ 2009/379 m.nt. Dommering. In zijn conclusie voor het laatstgenoemde arrest zet mijn voormalig ambtgenoot Bleichrodt de cumulatieve voorwaarden voor interventiemogelijkheden van de overheid onder art. 10 lid 2 EVRM op een rij en geeft hij aan dat het EHRM bij de beantwoording van de vraag of de inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving een contextuele benadering hanteert.
14 Anders dan de steller van het middel meent. Zie punt 21 van de schriftuur. Een inmenging in de uitingvrijheid moet beantwoorden aan een dringende maatschappelijke behoefte. Zie bijv. EHRM 26 april 1979, nr. 6538/74, The Sunday Times tegen Verenigd Koninkrijk, NJ 1980/146, § 59, EHRM 17 december 2004, nr. 33348/96, Cumpana en Mazare tegen Roemenië, NJ 2005/368, § 88, EHRM 16 april 2009, nr. 34438/04, Egeland an Hanseid tegen Noorwegen, NJ 2011/332 m.nt. Dommering, § 48 en EHRM 10 januari 2012, nr. 34702/07, Standard Verlags GMBH tegen Oostenrijk, § 30. Zie ook HR 16 juni 2009, NJ 2009/379 m.nt. Dommering.
15 Zie over een vergelijkbaar geval van verwarring over de eisen die gelden voor deelnemers aan het publieke debat en de eisen die gelden voor de overheid die daarin ingrijpt, de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Bleichrodt vóór HR 16 juni 2009, NJ 2009/379 m.nt. Dommering, onder 5.5 en 5.6.
16 Zie bijv. EHRM 24 mei 2011, nr. 22918/08, Mikkelsen en Christensen tegen Denemarken, NJ 2012/39 m.nt. Dommering.
17 D. Voorhoof. Het Europese 'First Amendment. De Straatsburgse jurisprudentie over artikel 10 EVRM: 2004-2009 (deel 1). Mediaforum 2010-4, pp 106-116.
18 Voor een zaak waarin de afweging van het belang van vrije nieuwsgaring tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten leidde tot een sepotbeslissing, zie 'Geen vervolging journalist Brenno de Winter om fraude met ov-chipkaart' op www.om.nl/actueel-0/nieuws-persberichten/@156863/vervolging/. In die zaak achtte het OM het algemeen belang van het aangekaarte onderwerp, de zorgvuldige werkwijze van de journalist en de geringe schade doorslaggevend.
19 Vergelijkbaar lijkt mij EHRM 28 juni 2012, nrs. 15054/07 et 15066/07, Ressiot et. al., waarin bladen hadden gepubliceerd uit politiedossiers die betrekking hadden op dopinggebruik door een bepaalde professionele wielerploeg. Communicatie van de journalisten werd afgetapt, hun huizen en kantoren werden doorzocht en zij werden gedagvaard voor begunstiging van een misdrijf, maar daarvan werden zij vrijgesproken. Het EHRM zag zich voor de vraag gesteld of, gelet op de omstandigheden van het geval, het ingrijpen door de overheid gerechtvaardigd was. Het wijst erop dat de doorzoekingen met veel machtsvertoon gepaard gingen en door de journalisten ervaren konden worden als een bedreiging voor de journalistieke vrijheid. De overheid heeft in dit geval geen redelijk evenwicht bewaard tussen de met elkaar conflicterende belangen.
20 Met verwijzing naar EHRM 10 mei 2011, nr. 48009/08, Mosley tegen het Verenigd Koninkrijk, § 113. In die zaak oordeelde het EHRM dat de (voormalige) Formule 1-baas Mosley geen recht had op voorinzage in een filmpje, dat de tabloid News of the World op internet plaatste en waarop te zien is hoe Mosley sex heeft met prostituees, en dat het Verenigd Koninkrijk de rechten van Mosley onder art. 8 EVRM niet heeft geschonden.
21 Bijv. EHRM 26 november 1991, nr. 13166/87, § 50 (Sunday Times vs. UK), nr. 13585/88, § 59 (Observer and Guardian vd. UK), NJ 1992/457 m.nt. Dommering.
22 Met verwijzing naar de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga vóór HR 5 december 2006, LJN AY8343. In die zaak werd een auteur vervolgd voor valsheid in geschrift en computervredebreuk, nadat hij via internetbankieren zonder factuur of incassomachtiging bedragen had geincasseerd en daarover publiceerde. Het hof merkte de vervolging aan als inbreuk op het recht van vrije meningsuiting, noodzakelijk in een democratische samenleving ter voorkoming van strafbare feiten en bescherming van de rechten van anderen. Het nam daarbij in ogenschouw dat verdachte een groot aantal incasso's heeft verstuurd, vaak voor substantiële bedragen en ten laste van (rechts)personen die geheel niet betrokken waren bij de kwestie, dat hij het geld niet heeft teruggeboekt, dat hij het doel van zijn onderzoek is voorbijgeschoten en dat hij had kunnen kiezen voor minder verstrekkende methodes. De Hoge Raad oordeelt dat het hof art. 10 lid 2 EVRM niet heeft miskend en dat zijn oordeel niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd.
23 Met verwijzing naar EHRM 10 december 2007, nr. 69698/01, Stoll tegen Zwitserland.
24 Met verwijzing naar de noot van Dommering bij EHRM 24 mei 2011, Mikkelsen en Christensen tegen Denemarken.
25 EHRM 17 december 2004, nr. 49017/99, Pedersen vs. Denemarken, § 93; EHRM 21 december 2004, nr. 61513/00, Busuioc vs. Moldavië, § 96; EHRM 24 mei 2011, nr. 22918/08, NJ 2012/39 m.nt. Dommering, Mikkelsen en Christensen vs. Denemarken, § 8.