ECLI:NL:PHR:2013:BY5695

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02727
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling en eenvoudige belediging in Amsterdam

In deze zaak gaat het om de verdachte die op 5 augustus 2008 in Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling. De verdachte, die zich in een kantoor van woningcorporatie '[B]' bevond, raakte in een verhitte discussie met [betrokkene 1], die zich bemoeide met zijn gesprek met een medewerkster van de woonstichting '[A]'. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte dreigende woorden geuit, waaronder: 'Ik kom je nog wel een keer tegen op straat!', en heeft hij zich dreigend opgesteld door zijn hand omhoog te houden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor zowel eenvoudige belediging als bedreiging met zware mishandeling, waarbij de bedreiging werd onderbouwd door getuigenverklaringen en proces-verbalen van de politie.

De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat de uitlatingen van de verdachte niet als een bedreiging met zware mishandeling konden worden opgevat. De Hoge Raad oordeelde dat voor een veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de dreigende houding van de verdachte en de context van de uitlatingen, voldoende waren om de vrees voor zware mishandeling te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de beslissing van het Hof bevestigd, maar heeft hij de zaak terugverwezen voor herbehandeling van de strafoplegging. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de gedragingen van de verdachte in samenhang met de woorden die hij uitsprak, een redelijke vrees voor zware mishandeling konden doen ontstaan, en dat de eerdere veroordeling dus terecht was.

Conclusie

Nr. 11/02727
Mr. Machielse
Zitting 13 november 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 30 mei 2011 verdachte voor 1. eenvoudige belediging en 2. bedreiging met zware mishandeling veroordeeld tot veertig uren werkstraf subsidiair twintig dagen hechtenis, waarvan tien uur subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel komt op tegen de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde, omdat verdachte zich weliswaar bedreigend heeft geuit maar deze gedraging geen bedreiging met zware mishandeling kan opleveren.
3.2. Ten laste van verdachte is onder 2 bewezen verklaard:
"dat hij op 5 augustus 2008 te Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk achter de balie naar voornoemde [betrokkene 1] toe gelopen en heeft hij, verdachte, zich groot en breed gemaakt en dreigend zijn hand omhoog gehouden en dreigend de woorden toegevoegd: "Ik kom je nog wel een keer tegen op straat!"."
3.3. De bewezenverklaring van dit feit en de bewezenverklaring van de onder 1 bewezenverklaarde belediging steunen op de volgende bewijsmiddelen:
- verdachtes verklaring ter terechtzitting in hoger beroep:
"[Betrokkene 1] heeft zich zonder enige aanleiding met het gesprek bemoeid dat ik aan het voeren was met een andere medewerkster van de woonstichting [A]. Ik werd hierdoor boos en heb haar uitgescholden."
- en de in eerste aanleg gebezigde bewijsmiddelen 2, 3, 4 en 5:
"2. Een proces-verbaal met nummer 2008219167-1 van 06 augustus 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik ben als accountmanager werkzaam bij woonstichting '[A]'. Op 5 augustus 2008 was ik aan het werk in het kantoor van woningcorporatie '[B]' te Amsterdam. Ik hoorde en zag dat mijn collega een mij bekende persoon hielp. Deze persoon, genaamd [verdachte] informeerde bij mijn collega naar de mogelijkheden voor het krijgen van een woning. Ik hoorde dat hij daarbij een verhaal, dat niet klopte, aan mijn collega vertelde. Dat wist ik omdat ik hem kende en al vaker voor mijn werk met hem te maken had gehad. Daarop ben ik mij met dat gesprek tussen mijn collega en [verdachte] gaan bemoeien. Ik heb hem verteld dat voor wat hij wilde de termijn verstreken was en dat dat niet meer kon. Daarop ontstond er een discussie omdat hij het er niet mee eens was. Ik heb hem ook verteld dat hij gewoon te laat was en dat hij dat ook wel wist. Daarop begon [verdachte] te schelden. Ik hoorde dat hij naar mij riep 'hou je bek je bent een heks! Je moet je bek houden, hoer'. Dit heeft hij een paar keer herhaald. Toen hoorde ik dat hij riep: 'ik kom je nog wel een keer tegen op straat!'. Dat heeft hij zeker twee of drie keer tegen mij gezegd. Ik zei hierop tegen hem: 'dan bel ik de politie' en ondertussen had ik al een mobiele telefoon in mijn hand. Toen zag ik dat [verdachte] achter de balie kwam en op mij af kwam lopen. Ik zag dat hij zijn hand, terwijl hij de papieren nog in zijn hand hield, dreigend omhoog hield kennelijk met de bedoeling om mij een klap te geven. Ik zag dat hij heel driftig boos was, onberekenbaar. Ik kan mij nog herinneren dat ik op dat moment dacht: 'nu ga ik echt een klap krijgen'. Gelukkig was mijn collega, die heel erg groot is, in de buurt en die sprong tussen mij en [verdachte] in voordat hij mij werkelijk kon slaan. Ik ben erg geschrokken van dit voorval en ik voel mij behoorlijk beledigd door [verdachte]. Ik denk dat hij mij werkelijk wat had aangedaan als die grote collega van mij er niet was geweest. Hij kwam zo doelbewust op mij af. Ik ben werkelijk bang dat ik [verdachte] eens op straat tegen ga komen.
3. Een proces-verbaal met nummer 2008219167-2 van 07 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2008 was ik aan het werk bij woningbouwvereniging '[A]' te Amsterdam. Er kwam een man binnen. Deze werd geholpen door [betrokkene 4]. Ik zag dat [betrokkene 1] zich met het gesprek ging bemoeien. Ze had haar mening al klaar en luisterde niet naar de argumenten van de man. Ik zag dat de man er boos om werd. Ik hoorde dat de man tegen [betrokkene 1] ging schelden. Ik hoorde dat hij woorden riep als 'teringhoer'. Ik zag dat de man zich tijdens het schelden groot en breed maakte. Ik hoorde dat de man tegen [betrokkene 1] zei dat hij haar nog wel eens buiten tegen zou komen.
4. Een proces-verbaal met nummer 2008219167-3 van 26 december 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus 2008 was ik aan het werk bij '[A]'. Er kwam een man binnen die mij een aantal vragen stelde. Mijn collega [betrokkene 1] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1]/aangeefster) herkende de man omdat zij een aantal jaar daarvoor al met hem te maken had gehad. [Betrokkene 1] nam het gesprek met de man over. Ik hoorde dat de man boos werd op [betrokkene 1]. Ik kan me nog herinneren dat ik de man tegen [betrokkene 1] hoorde zeggen: je bent een hoer'. Ook hoorde ik dat de man tegen [betrokkene 1] zei 'ik wacht op je. Ik kom je nog wel tegen'.
5. Een proces-verbaal met nummer 2008219167-4 van 29 januari 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte zakelijk weergegeven:
Ik kwam bij woningcorporatie '[A]' om mijn voorrangsverklaring te verlengen. Tijdens mijn gesprek kwam er een andere vrouw bij het gesprek. Zij stond eerst te luisteren naar mijn gesprek met haar collega en toen zei zij tegen mij dat ik het niet kreeg. Ik werd daar erg boos om en toen heb ik die vrouw uitgescholden. Ik heb haar trut genoemd. Ik weet niet meer wat ik verder tegen haar heb gezegd. Als je boos wordt zeg je domme dingen soms. Het is mogelijk dat ik heb gezegd dat ik haar op straat nog wel tegen zou komen."
3.4. Het Hof heeft voor zover hier van belang nog het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namens de verdachte gesteld dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde en daartoe het volgende aangevoerd. [Betrokkene 1] heeft zich zonder enige aanleiding met het gesprek bemoeid dat verdachte aan het voeren was met een andere medewerkster van de woonstichting [A]. Het gesprek nam hierdoor een andere wending, waardoor verdachte gefrustreerd raakte en [betrokkene 1] heeft uitgescholden. Ook heeft hij gezegd: "Ik kom je nog wel tegen op straat", maar hij heeft haar daarmee niet bedoeld te bedreigen, noch kunnen deze woorden als een bedreiging met de dood of met zwaar lichamelijk letsel worden opgevat, nu daarmee enkel was bedoeld dat verdachte, die in de buurt van het kantoor van de woonstichting woont, [betrokkene 1] om die reden nog wel eens zou tegenkomen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Nadat [betrokkene 1] zich mengde in het gesprek tussen verdachte en een andere medewerkster van de woonstichting, raakte verdachte kennelijk gefrustreerd en heeft hij [betrokkene 1] uitgescholden. Voorts heeft hij naar haar geroepen: "Ik kom je nog wel tegen op straat". Daarop is verdachte achter de balie, waar [betrokkene 1] zich bevond, gekomen, heeft hij zich groot en breed gemaakt en is hij op [betrokkene 1] afgelopen, waarbij hij zijn hand dreigend omhoog hield. Gelet op de wijze waarop deze woorden door verdachte zijn uitgesproken, namelijk in samenhang met daaropvolgend dreigend fysiek gedrag en in een situatie die ook in zijn geheel als bedreigend kon worden ervaren, kon bij [betrokkene 1] naar objectieve maatstaven de redelijke vrees ontstaan dat zij daadwerkelijk zou worden mishandeld bij de volgende confrontatie met verdachte en dat zij daarbij zwaar lichamelijk letsel op kon lopen. De woorden 'ik kom je nog wel tegen op straat' kunnen naar algemene maatstaven en gezien de context waarin zij zijn uitgesproken niet anders uitgelegd worden dan dat zij bedreigend bedoeld waren en dat met die woorden zeker niet gedoeld werd op een volgende, onschuldige ontmoeting."
3.5. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.(1)
Een dergelijke bedreiging kan worden gedaan met gedragingen of woorden, dan wel een combinatie van beide, die zodanig zijn dat daardoor al een dergelijke vrees redelijkerwijs kan ontstaan. Ook bewoordingen die niet zodanig zijn dat zij op zich al een redelijke vrees voor zware mishandeling kunnen doen ontstaan, kunnen echter onder omstandigheden een strafbare bedreiging met zware mishandeling opleveren. Van de aanwezigheid van dergelijke omstandigheden moet dan uit de bewijsmiddelen blijken.(2)
3.6. Het Hof heeft in samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen (met name bewijsmiddel 2) gelezen het volgende vastgesteld:
- verdachte heeft de aangeefster [betrokkene 1] uitgescholden en twee tot drie keer naar haar geroepen "Ik kom je nog wel tegen op straat";
- toen [betrokkene 1] zei dat zij de politie zou bellen, kwam verdachte achter de balie waar zij zich bevond;
- hij maakte zich groot en breed, liep op haar af en hield toen dreigend zijn hand met daarin de papieren omhoog;
- verdachte was daarbij heel driftig boos, onberekenbaar;
- [betrokkene 1] dacht toen verdachte zijn hand hief "nu ga ik echt een klap krijgen" en zij is bang verdachte daadwerkelijk op straat tegen te komen.
3.7. Op zichzelf kan dit gedrag natuurlijk intimiderend en dreigend overkomen. Het is echter de vraag of het bedreiging met zware mishandeling oplevert. In HR 14 juni 2011, LJN BQ3717 ging het om het heel dicht voor iemand gaan staan, daarbij een arm heffen, de hand tot een vuist ballen en het uitspreken van de woorden "Los laten". De Hoge Raad casseerde, omdat dit gedrag niet zonder meer een bedreiging met zware mishandeling opleverde.(3) Dat was anders bij HR 14 september 2004, NJ 2005, 61 met een kritische annotatie van Buruma, in welke zaak een man zwaaiend met gebalde vuisten op een fietsend slachtoffer afrende, schreeuwend dat zij moest opdonderen, welke woorden hij kracht bijzette door toen hij haar dicht genaderd was slaande bewegingen naar haar hoofd te maken. Het oordeel van het Hof dat sprake was van bedreiging met zware mishandeling liet de Hoge Raad in stand, in afwijking van de conclusie van de toentertijd plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens.
3.8. In de onderhavige zaak heeft het Hof de omstandigheid dat verdachte achter de balie is gekomen, zich groot en breed heeft gemaakt en op [betrokkene 1] met een dreigend opgeheven hand is afgelopen, betrokken bij zijn uitroep "ik kom je nog wel tegen op straat". Uit bewijsmiddel 2 is af te leiden dat de uitroep van verdachte voor [betrokkene 1] aanleiding was om verdachte mede te delen dat zij de politie ging bellen en dat de verdachte vervolgens zich heeft gedragen zoals zojuist omschreven. Het verband tussen uitroep en daaropvolgend gedrag is mijns inziens daarom minder sterk dan wanneer dat gedrag zou hebben plaatsgevonden onder het uitroepen van de aangehaalde woorden. In de onderhavige zaak volgt uit de door het Hof vastgestelde omstandigheden mijns inziens niet dat sprake is van gedragingen die een redelijke vrees voor zware mishandeling kunnen doen ontstaan. Mede gelet op hetgeen de gebezigde bewijsmiddelen inhouden, acht ik het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring vermelde gedragingen en uitlating van de verdachte een bedreiging met zware mishandeling van [betrokkene 1] opleveren dus niet begrijpelijk.
3.9. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak zodat deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 25 januari 2011, LJN BO4022, NJ 2011, 226 m.nt. Keijzer; HR 11 december 2007, LJN BB7701; HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448.
2 HR 18 januari 2005, LJN AR7062.
3 Zie ook HR 15 maart 2011, NJ 2011, 227 m.nt. Keijzer, waarin de uitlatingen van verdachte dat de wethouder in maart zou stoppen en dan vogelvrij zou zijn, dat hij de wethouder zou blijven volgen desnoods zijn hele leven lang en dat de wethouder ook een vrouw en kinderen heeft die verdachte ook wel weet te vinden, volgens de HR onvoldoende waren om een bedreiging met zware mishandeling van de wethouder en zijn gezin op te leveren. Daarbij dient wel bedacht te worden dat verdachte in dezelfde context sprak over een terugbetaling van een groot geldbedrag dat hij door de wethouder zou zijn kwijtgeraakt en dat hij door inschakeling van een incassobureau terug wilde krijgen. De woorden van verdachte zouden ook aldus kunnen worden verstaan dat hij hoe dan ook zou proberen via een incassobureau het geld te krijgen.