ECLI:NL:PHR:2013:BY6100
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep inzake niet-ontvankelijkheid van de man in de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door de man tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Gravenhage. De rechtbank 's-Gravenhage had op 21 juni 2011 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de door beide partijen verzochte nevenvoorzieningen, waaronder geldvorderingen, afgewezen. De man vorderde een bedrag van € 301.625,58 op basis van huwelijkse voorwaarden, terwijl de vrouw vier bedragen van in totaal € 207.303,02 vorderde die de man aan haar vermogen zou hebben onttrokken. Het hof heeft in zijn beschikking van 1 februari 2012 drie van de vier vorderingen van de vrouw afgewezen, omdat zij niet voldoende aan haar stelplicht had voldaan. Voor het vierde bedrag heeft het hof de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren, wat leidde tot een getuigenverhoor.
De man heeft tegen deze beschikking cassatie ingesteld, terwijl de vrouw verweer heeft gevoerd en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat de bestreden beschikking een tussenbeschikking is en er geen tussentijds cassatieberoep is opengesteld door het hof. De conclusie van de A-G is dat de man in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de beschikking geen eindbeslissing is en derhalve niet vatbaar voor cassatie.
De zaak benadrukt de juridische nuances rondom de ontvankelijkheid van cassatieberoepen en de voorwaarden waaronder tussentijds cassatieberoep mogelijk is. De uitspraak heeft implicaties voor de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de bewijsvoering in dergelijke zaken.