1 Bij brief van 22 juni 2012, gericht aan de voorzitter van de civiele kamer van Uw Raad, heeft mr Van Duijvendijk-Brand, onder overlegging van een bewijsstuk, aangegeven dat AZV per 29 februari 2012 - derhalve na het instellen van het cassatieberoep - is gefuseerd met Goudse en dat AZV als gevolg daarvan is opgehouden te bestaan.
2 De feiten zijn ontleend aan rov. 4 van het in cassatie bestreden arrest, waarin het Hof verwijst naar de door de Rechtbank Middelburg vastgestelde feiten in rov. 2 van haar vonnis van 21 april 2010.
3 Het door [verweerder] tegen dat arrest ingestelde cassatieberoep is bij arrest van de Hoge Raad van 14 april 2009 (LJN BH3920) verworpen, behoudens ten aanzien van de strafduur, welke met twee maanden is verminderd; zie rov. 4.1 van het vonnis in prima.
4 Zie nader mijn heden genomen parallel-conclusie onder 3.2 en 3.3.
5 Zie ook J.H. Wansink, De algemene aansprakelijkheidsverzekering (2006) p. 268; M.J. Tolman, AV&S 2004/4 p. 162/163.
6 Zie J.H. Wansink, De algemene aansprakelijkheidsverzekering (2006) p. 287/288.
7 Zie over de nieuwe opzetclausule o.m. J.C. van Eijk-Graveland, 'Opzet en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen'. De opzetclausule in de AVP-polis, NTHR 2009-6, p. 250-256; J.H. Wansink, De nieuwe uitsluiting voor opzet en seksueel misbruik in de AVP-polis 2000: een terugblik op vijf jaar, AV&S 2006-4, p. 25-32; M.É. Kibédi Varga, De opzetclausule en de uitsluiting voor seksuele gedragingen bij de aansprakelijkheidsverzekering, in: Y.L.L.A.M. Delfos-Roy e.a. (red.), Zekerheidshalve. Opstellen aangeboden aan Prof.mr. M.M. Mendel, 2003, p. 71-82; H.Th. Vos, De gereviseerde opzetclausule, Vrb 2000-2, p. 23-27.
8 HR 18 oktober 1996, LJN ZC2173, NJ 1997, 326 MMM.
9 Zie conclusie van wnd. A-G Bloembergen onder 1.
10 Zie zijn NJ-noot onder 3-5.
11 HR 6 november 1998, LJN ZC2771, NJ 1999, 220 MMM.
12 Mijn geëerde oud-ambtgenoot Strikwerda wees er in zijn aan het arrest voorafgaande conclusie op dat een ander oordeel mogelijk was geweest; hij benadrukt de feitelijke situatie van het voorliggende geval (onder 21).
13 In gelijke zin Wansink, a.w. p. 285.
14 Zie onder meer J.H. Wansink, a.w. p. 282-287; M.J. Tolman, Opzetclausule scoort in blessuretijd; een beschouwing over de uitleg van polisvoorwaarden, AV&S 2004, p. 157-165; M.L. Hendrikse, Eigen schuld, bereddingsplicht en medewerkingsplicht in het schadeverzekeringsrecht (diss. UvA), 2002, p. 134-135; H. Th. Vos, De opzetclausule, in: T. Hartlief en M.M. Mendel (red.), Verzekering en maatschappij, 2000, p. 64-65; J.C. van Eijk-Graveland, Verzekerbaarheid van opzet in het schadeverzekeringsrecht (diss. Leiden), 1999, p. 86-87; Mendel in zijn NJ-noot onder 3 en 4. W.G.A. van Gerner, De strekking van de AVP-opzetclausule bij toegebracht letsel, Vrb 1999/1, p. 6, acht de rol van de categoriebenadering evenwel niet geheel uitgespeeld.
15 Vooral wanneer juist zou zijn dat in het door Mendel in zijn NJ-noot onder 3 onder het Aegon/Van der Linden-arrest genoemde voorbeeld een beroep op de opzetclausule om de daar genoemde reden zou moeten mislukken. Hij wijst er verder - terecht - op dat de in het arrest verwoorde opvatting niet wordt gemotiveerd, waartoe - zo voeg ik toe - rechtens ook enkele geen verplichting bestond. Hoewel ik de verzuchting over het achterwege blijven van een motivering begrijp, ben ik geneigd te denken dat dit per saldo de beste oplossing was, al was het maar omdat iedere motivering vermoedelijk meer vragen zou hebben opgeroepen dan beantwoord.
16 In gelijke zin Wansink, a.w. p. 284. Een vergelijkbare gedachte ligt ten grondslag aan het recente arrest over de vraag of aansprakelijkheid op de voet van art. 7:611 BW onder een AVB-dekking valt; zie HR 30 maart 2012, LJN BV1295, RvdW 2012/496 en daarover o.m. de interessante beschouwing van M.J. Tolman, AV&S 2012/4 p. 125 e.v.
17 HR 27 juni 2003, LJN AF7425, NJ 2005, 140.
18 In mijn aan het arrest voorafgaande conclusie onder 3.23 heb ik betoogd dat er grenzen zijn aan wat verzekeraars als (ongewenste) dekking kan worden opgedrongen; Uw Raad heeft, zo schreef ik toen en vind ik nog steeds, ruim oog gehad voor de noden van verzekerden (en vooral ook van benadeelden).
19 HR 3 juni 2005, LJN AT1736.
20 HR 21 december 2007, LJN BB5408, NJ 2008, 283 M.M. Mendel.
21 In het voetspoor van mijn ambtgenoot Wuisman meent Mendel dat te weinig aandacht is besteed aan het argument van de dader dat hij - kort gezegd - niet toerekeningsvatbaar was (noot onder 1).
22 Voor HR 3 juni 2005, LJN AT1736 onder 5.17.
23 Rb. Zutphen, 26 januari 2005, LJN AS3860, JA 2005, 29; Rb. Arnhem 7 juli 2004, LJN AQ5087, JA 2004, 9 M.J. Tolman; deze uitspraak is intussen van weinig belang omdat niet blijkt wat werd gevorderd en dus evenmin of er enige band bestaat tussen die vordering van de benadeelde en het oordeel van de Rechtbank. Dat laatste geldt eveneens voor Rb. Leeuwarden 24 juli 2002, LJN AE6069.
24 Hof Leeuwarden 19 mei 2004, LJN AO9834, NJ 2004, 510.
25 Hof Amsterdam 24 april 2008, LJN BF0118, NJF 2008, 369 (in essentie op grond van de bevindingen van een psychiater omtrent hetgeen waarvan de dader zich bewust was).
26 Hof Arnhem 7 maart 2006, LJN AV5250, NJF 2006, 354; Hof Arnhem 27 september 2005, LJN AU4186, JA 2005, 107, zij het dat 's Hofs redengeving moeilijk valt te doorgronden; Hof Arnhem 9 december 2003, LJN AO1617, VR 2004, 119, NJF 2004, 142 (onder meer op grond van een persoonlijkheidsstoornis van de dader).
27 Rb. Arnhem 2 maart 2005, LJN AT2938, JA 2005, 52; Pres. Rb. Arnhem 12 november 2001, LJN AD5532, KG 2001, 290.
28 A.w. p. 292/293.
29 AV&S 2004/4 p. 159. Op, als ik het goed zie, maatschappelijke gronden meent Renée Kool dat een beroep op de uitsluitingsclausule zou moeten worden gehonoreerd, maar haar uiteenzetting kan ik moeilijk doorgronden (Nemesis 2000/6 p. 198 en 199).
30 Zie losbladige Burgerlijke Rechtsvordering art. 149 (Rutgers) aant. 16; A-G Asser voor HR 30 juni 1989, LJN AD0844, NJ 1989, 805 onder 2.3 e.v. met veel verdere verwijzingen; PG Nieuw Bewijsrecht p. 77, 78 en 85; E.M. Wesseling-van Gent, NJB 1988 p. 1119.
31 HR 12 januari 2007, LJN AZ1581.
32 HR 10 december 1976, LJN AC1715, NJ 1978, 114 B.W.
33 HR 12 januari 2007, LJN AZ1581, NJ 2007, 371 M.M. Mendel.
34 Zie ook Wansink, a.w. p. 295.
35 Zie mva onder 49.
36 Het lijkt mij niet nodig om die andere conclusie aan de onderhavige te hechten nu beide verzekeraars zich bedienen van dezelfde cassatieadvocaat.