"3.6 Nu deze kwestie de bevoegdheid van de rechter in de onderhavige zaak in de kern raakt (vgl. artikel 351 lid 1 jo. 350 lid 1 Fw waarin onder meer de kring van personen wordt aangeduid die in verband met een afgewezen verzoek tot tussentijdse beëindiging het recht van hoger beroep hebben), dient het hof ambtshalve te beoordelen of, in het licht van het haar bij dit vonnis gegeven ontslag, de bewindvoerder appel kan instellen tegen het vonnis van 15 augustus 2012 waarbij haar verzoek d.d. 15 juni 2012 tot tussentijdse beëindiging van [verzoeker]s schuldsaneringsregeling is afgewezen. Vast staat in elk geval dat het appelschrift geen grieven bevat die zich richten tegen de beslissing van de rechtbank de bewindvoerder per datum vonnis, 15 augustus 2012, te ontslaan. Tegen een ontslag als bewindvoerder kán, daargelaten de in elk geval in het algemeen bestaande mogelijkheid om zich te beroepen op doorbreking van het rechtsmiddelenverbod (vaste rechtspraak sinds HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242) ook geen beroep (..) worden ingesteld (vgl. artikel 321 Fw dat de artikelen 85 en 86 Fw op de schuldsaneringsregeling van overeenkomstige toepassing verklaart).
3.6.1 Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 10 november 2006, NJ 2007, 45) moet het antwoord op de vraag of iemand als belanghebbende kan worden aangemerkt, worden afgeleid uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen. Daarbij zal een rol spelen in hoeverre iemand door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat zij daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre zij anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in een procedure wordt behandeld dat daarin een belang is gelegen om in die procedure te verschijnen (vgl. recentelijk nog HR 25 mei 2012, NJ 2012, 339, r.o. 3.3.3.)
3.6.2 Het hof is van oordeel dat, indachtig voornoemde vaste rechtspraak, de bewindvoerder aangemerkt kan worden als een belanghebbende. Het hof overweegt in dat verband dat na afloop van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 juni 2012 de bewindvoerder door [verzoeker] in het gebouw van de rechtbank onder meer met fysiek geweld is bedreigd, mede doordat [verzoeker] haar aldaar dreigde van een hoge trap naar beneden te gooien. Als gevolg van deze, door [verzoeker] overigens ook niet ontkende, bedreiging in verband waarmee de bewindvoerder op 25 juni 2012 aangifte heeft gedaan bij de politie, heeft de bewindvoerder de rechtbank op 15 juni 2012 opnieuw, maar nu met als argument dat [verzoeker] dusdanig agressief gedrag richting haar als bewindvoerder heeft geëtaleerd dat hij daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft belemmerd dan wel gefrustreerd, verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] ex artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw tussentijds te beëindigen.
Door [verzoeker]s bedreiging op 14 juni 2012 jegens de bewindvoerder is zij op en door dat moment zodanig in haar belang als bewindvoerder getroffen, dat zij naar het oordeel van het hof in het door haar ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen. De omstandigheid dat het bij de rechtbank gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging met deze bedreiging als feitelijke grondslag destijds ook door haarzelf is gedaan (vgl. artikel 350 lid 1 Fw), maakt bovendien dat zij ook nu nog nauw betrokken is bij het onderwerp van de onderhavige procedure in hoger beroep, dat is de vraag of het toenmalige gedrag van [verzoeker] noopt tot tussentijdse beëindiging van diens schuldsaneringsregeling ex artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw. Ook dit maakt dat de bewindvoerder naar het oordeel van het hof in het door haar ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen.
Reeds vanwege het feit dat in het kader van het thans voorliggende tussentijdse beëindigingsverzoek de rechter-commissaris kennelijk alleen akkoord is gegaan met een beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] wegens "dusdanig agressief gedrag van saniet jegens de (toenmalige) bewindvoerder dat hij daarmee de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert dan wel frustreert", zal het hof dit verzoek enkel toetsen aan artikel 350 lid 3, aanhef en sub c, Fw en derhalve enkel acht slaan op de in verband met de toepassing van deze bepaling door de bewindvoerder geformuleerde grieven."