ECLI:NL:PHR:2013:BY8311

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01808
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. J.C. Oudijk
  • Mr. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een bevel tot verwijdering van een verdachte in het kader van straatprostitutie

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de rechtmatigheid van een bevel tot verwijdering van een verdachte, die beschuldigd werd van opzettelijk niet voldoen aan een vordering van de politie in het kader van straatprostitutie. De verdachte, die op 10 oktober 2007 op de Kaldenkerkerweg te Venlo werd aangetroffen, had eerder een proces-verbaal ontvangen voor straatprostitutie. De politieagenten, die belast waren met de districtelijke noodhulp, gaven de verdachte de opdracht om de Kaldenkerkerweg te verlaten en daar die avond en nacht niet meer terug te keren. De verdachte heeft deze vordering genegeerd, wat leidde tot haar veroordeling door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

De Hoge Raad behandelt in deze uitspraak de cassatieberoep van de verdachte, die drie middelen van cassatie aanvoert. Het eerste middel betreft de overschrijding van de redelijke inzendtermijn in de cassatiefase, wat door de Hoge Raad wordt erkend, maar zonder rechtsgevolg. Het tweede middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het niet voldoen aan de vordering, waarbij de verdachte aanvoert dat de politie niet bevoegd was om een gebiedsverbod voor de avond en nacht op te leggen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof voldoende heeft gemotiveerd dat de vordering rechtmatig was, op basis van de waarnemingen van de verbalisanten.

Het derde middel betreft de motivering van de bewijsoverwegingen door het Hof, waarbij de verdediging stelt dat de bewijsmiddelen onlogisch zijn. De Hoge Raad verwerpt dit middel en concludeert dat het Hof op juiste wijze heeft geoordeeld dat de verbalisanten op grond van hun waarnemingen konden aannemen dat de verdachte aan het tippelen was. De Hoge Raad besluit uiteindelijk dat de redelijke termijn is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg, en verwerpt het beroep van de verdachte voor het overige.

Conclusie

Nr. 11/01808
Mr. Hofstee
Zitting: 20 november 2012
Conclusie inzake:
[Verzoekster = verdachte]
1. Verzoekster is bij arrest van 30 maart 2011 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht en het opsporen van strafbare feiten" veroordeeld tot een geldboete van € 150,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis.
2. Namens verzoekster heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat de redelijke inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden.
4. Het cassatieberoep is ingesteld op 12 april 2011. De stukken van het geding zijn op 29 december 2011 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden met ruim twee weken is overschreden. Daarover klaagt het middel terecht. Nu het Hof evenwel aan verzoekster een onvoorwaardelijke geldboete van minder dan € 1.000,- heeft opgelegd, kan de Hoge Raad volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.(1)
5. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft bewezen verklaard dat verzoekster niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens art. 3:18 APV Venlo gedaan, zulks terwijl dat artikel verbalisanten niet het recht gaf tot het uitspreken van een gebiedsverbod voor de avond en de nacht.
6. Ten laste van verzoekster heeft het Hof bewezen verklaard dat:
"zij op 10 oktober 2007 in de gemeente Venlo, opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering, krachtens artikel 3:18 APV Venlo, gedaan door [verbalisant 1] hoofdagent van politie en [verbalisant 2] agent van politie, die belast waren met de uitoefening van enig toezicht en belast waren met het opsporen van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaren van haar hadden gevorderd dat verdachte weg moest gaan van de Kaldenkerkerweg en heden avond en heden nacht niet meer op de Kaldenkerkerweg te komen, geen gevolg gegeven aan die vordering."
7. Deze bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen:
"1.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen (...), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 15 oktober 2007, ondertekend door [verbalisant 2] (agent) en [verbalisant 1] (hoofdagent) inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of een van hen:
Op 10 oktober 2007 waren wij verbalisanten [verbalisant 1 en 2] belast met de districtelijke noodhulp in Venlo. We reden in opvallend dienstvoertuig en waren gekleed in politie-uniform.
Op 10 oktober 2007 omstreeks 20:53 uur, reden wij over de Kaldenkerkerweg te Venlo. Ons verbalisanten is het ambtshalve bekend dat er (harddrugs verslaafde) straatprostituees 'tippelen' op deze weg. De prostituees zoeken contact met passanten en hebben hierna tegen betaling sex met deze 'klanten'.
Op genoemde datum, tijd en locatie zagen wij verbalisanten de ons ambtshalve bekende [verdachte] tippelen op de Kaldenkerkerweg te Venlo. Wij verbalisanten hebben [verdachte] een proces-verbaal uitgeschreven voor straatprostitutie. We vorderden [verdachte] weg te gaan van de Kaldenkerkerweg en heden avond en heden nacht niet meer op de Kaldenkerkerweg te komen.
Op 10 oktober 2007 omstreeks 22:30 uur kregen wij verbalisanten de melding van de Regionale Meldkamer Limburg-Noord, te gaan naar de Kaldenkerkerweg te Venlo. Aldaar zou volgens de melder een vrouwspersoon aan het tippelen zijn. Wij verbalisanten begaven ons ter plaatse en troffen daar bovengenoemde [verdachte] aan. Wij zagen dat [verdachte] een bestuurder van een personenauto aan sprak en weg liep van deze personenauto, toen ze ons in het dienstvoertuig aan zag komen rijden. Hierop hebben wij [verdachte] aangesproken en aangehouden in verband met het niet voldoen aan bevel of vordering. [verdachte] heeft geen gehoor gegeven aan de eerder medegedeelde vordering zich heden avond/nacht niet meer op de Kaldenkerkerweg te Venlo laten zien.
2.
Het ambtsedig proces-verbaal (...), in de wettelijke vorm opgemaakt en op 30 januari 2008, ondertekend door [verbalisant 1] (hoofdagent) inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Verdachte [verdachte] werd als voornoemd op 10 oktober 2007, omstreeks 20:35 uur (het hof begrijpt: 20:53 uur), door mij en mijn collega [verbalisant 2], gevorderd de Kaldenkerkerweg te Venlo te verlaten. Deze vordering geschiedde op grond van artikel 3:18 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Venlo.
Artikel 3:18 Straatprostitutie (3.2.6)
1. Het is verboden zich op of aan de weg of zichtbaar vanaf de weg door houding, woord, gebaar of op andere wijze, handelingen ter verrichten waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze worden verricht om klanten te werven voor prostitutie.
2. (...)
3. (...)
4. Een ambtenaar van politie kan degene die het in het eerste of tweede lid gestelde verbod overtreedt, gelasten zich onmiddellijk in en door hem aangegeven richting te verwijderen.
5.
3.
De ter terechtzitting van dit hof afgelegde verklaring van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 16maart 2011, inhoudende zakelijk weergegeven:
U, jongste raadsheer, vraagt mij of ik mijn verklaring kan toelichten dat ik [verdachte] ambtshalve kende. Ik heb drie jaar als agent in Venlo gewerkt. Ik ben in 2005 in Venlo begonnen met werken en ik ben er eind 2007 gestopt. Ik draaide regelmatig prostitutiediensten. De Kaldenkerkerweg is een bekende tippelweg. Dat is dé weg in Venlo om te tippelen. Wij kenden haar ambtshalve omdat zij zich vaak op voornoemde weg bevond. Voor het incident van 10 oktober 2007 heb ik haar een aantal keren op voornoemde weg gezien. Haar gezicht staat mij nog bij. Ik kende bijna alle prostituees die zich op de Kaldenkerkerweg bevonden. De ontmoetingen vonden vaak plaatsen op een plek die wij onder agenten "de afwerkplek" noemden."
8. Ik stel voorop dat op het in het middel aangevoerde punt ter terechtzitting van het Hof geen verweer is gevoerd, zodat het Hof mijns inziens niet gehouden was tot een nadere overweging dienaangaande. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof uit de gebezigde bewijsmiddelen geoordeeld dat verzoekster kennis heeft gekregen van de vordering weg te gaan van de Kaldenkerkerweg en daar die avond en nacht niet meer te komen, en dat zij opzettelijk aan die, haar meegedeelde, vordering geen gehoor heeft gegeven. Daarmee is de bewezenverklaring van het Hof voldoende met redenen omkleed, waarbij ik in aanmerking neem dat een redelijke uitleg van art. 3:18, vierde lid, (oud) APV gemeente Venlo met zich meebrengt dat de vordering niet alleen voor het moment zelf op die plek gold, maar dat het de verbalisanten vrijstond om daaraan ten aanzien van verzoekster een niet onredelijk lange tijdsduur, zoals de avond en de nacht, te verbinden.(2)
9. Het middel faalt.
10. Het derde middel, in samenhang met de toelichting daarop bezien, klaagt dat de door het Hof opgenomen bewijsoverweging sub C onjuist, onlogisch en in strijd met het als bewijsmiddel 1 opgenomen proces-verbaal is en dat aldus het door de verdediging terzake gevoerde verweer ten onrechte en onbegrijpelijk gemotiveerd is verworpen.
11. Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verzoekster, voor zover hier relevant, aangevoerd:
"Voorts ben ik met mijn cliënte van oordeel dat er in casu geen sprake is geweest van tippelen. Beide verbalisanten hebben heden ter terechtzitting een verklaring afgelegd.
Echter, nog steeds blijkt niet op grond waarvan de verbalisanten hebben aangenomen dat cliënte aan het tippelen was. Het enkel aanwezig zijn op de Kaldenkerkerweg is niet voldoende. (...)."
12. Met betrekking daartoe luiden de overwegingen van het Hof als volgt:
"Voorts heeft de raadsman ten aanzien van het ten laste gelegde handelen aangevoerd dat:
- zijn cliënte betwist getippeld te hebben,
- en dat nergens uit het dossier blijkt op grond waarvan de verbalisanten hebben aangenomen dat zij aan het tippelen was,
zodat bij gebreke van rechtmatigheid van het proces-verbaal voor straatprostitutie, er ook geen sprake is van het niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan en verdachte derhalve moeten worden vrijgesproken van hetgeen haar is ten laste gelegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1 en 2] volgt:
- dat zij op 10 oktober 2007 waren belast met de districtelijke noodhulp in Venlo;
- dat zij op die datum omstreeks 20.53 uur over de Kaldenkerkerweg te Venlo reden en het hen ambtshalve bekend is dat er (harddrugs verslaafde) straatprostituees 'tippelen' op deze weg.;
- dat deze prostituees contact zoeken met passanten en hierna tegen betaling sex met deze' klanten' hebben;
- dat zij, verbalisanten, op de Kaldenkerkerweg te Venlo, de hen ambtshalve bekende [verdachte] zagen tippelen.
Het hof is -anders dan de raadsman- van oordeel dat uit vorenstaande bevindingen volgt dat de verbalisanten om 20.53 uur op grond van specifieke gedragingen van verdachte hebben kunnen aannemen dat verdachte aan het tippelen was. De verbalisanten hebben namelijk in het proces-verbaal van bevindingen eerst een omschrijving van het woord "tippelen" gegeven, te weten: het door een prostituee contact zoeken met passanten en daarna tegen betaling sex hebben met deze 'klanten'. Vervolgens hebben verbalisanten gerelateerd dat zij het van verdachte waargenomen gedrag als "tippelen" aanduiden en hebben zij met een impliciete verwijzing naar de eerder door hen aangegeven omschrijving van wat onder "tippelen" moet worden verstaan, voldoende aangegeven wat zij aan gedragingen van verdachte hebben waargenomen. De verbalisanten waren derhalve op grond van artikel 3:18, vierde lid van de APV Venlo bevoegd tot het doen van de in de tenlastelegging omschreven vordering.
Het Hof verwerpt het verweer van de raadsman in al zijn onderdelen.
13. Anders dan de steller van het middel zie ik geen tegenstrijdigheid in de nadere bewijsoverweging C van het Hof en het als bewijsmiddel 1 opgenomen proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1 en 2]. De verbalisanten hebben in hun, als bewijsmiddel 1 gebezigd, proces-verbaal hun waarneming, dat zij verzoekster zagen tippelen, opgenomen. Zoals het Hof in bewijsoverweging C op juiste wijze heeft weergegeven, hebben de verbalisanten blijkens bewijsmiddel 1 eerst een omschrijving van het woord tippelen gegeven en vervolgens gerelateerd dat zij verzoekster hebben zien tippelen. Het Hof mocht uitgaan van de juistheid van hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd in hun proces-verbaal van bevindingen, te meer nu er geen aanwijzingen voor het tegendeel zijn. Mede gelet op het door de raadsman van verzoekster op de terechtzitting van het Hof aangevoerde, heeft het Hof het verweer op toereikende gronden verworpen.
14. Het tweede en het derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad volstaat met het oordeel dat de redelijke (inzend)termijn is overschreden zonder daaraan enig rechtsgevolg te verbinden en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 (rov. 3.6.2. onder C), m.nt. Mevis.
2 Al was het maar om de situatie te vermijden dat een tippelaarster gehoor geeft aan de vordering om vervolgens daar weer terug te keren zodat de politieagent opnieuw een vordering moet doen, enz., enz.
Zie over APV's met betrekking tot prostitutie en de rechtspraak al H.K. ter Brake, Het strafrecht van de gemeente, 1986, p. 633 e.v.