ECLI:NL:PHR:2013:BZ1897

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01134
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van voorwerpen en de motivering van het Hof in een drugszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2013 uitspraak gedaan over de verbeurdverklaring van voorwerpen die aan de verdachte zouden toebehoren. De verdachte was op 4 mei 2009 op Schiphol aangehouden voor het opzettelijk binnenbrengen van heroïne in Nederland. Het Hof had eerder geoordeeld dat bepaalde in beslag genomen voorwerpen, waaronder kleding en een vliegticket, verbeurd verklaard moesten worden. De verdediging stelde echter dat deze voorwerpen niet aan de verdachte toebehoorden, wat de motivering van het Hof onbegrijpelijk maakte. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte geen rechtens te respecteren belang had bij de klacht over de verbeurdverklaring, omdat deze niet in haar vermogen trof. De Hoge Raad bevestigde dat een klacht over de verbeurdverklaring van voorwerpen die niet aan de verdachte toebehoren, in principe niet kan leiden tot cassatie, tenzij er sprake is van een gebrek in de motivering. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de verbeurdverklaring van de kledingstukken niet terecht was, omdat de verdachte niet kon worden aangemerkt als eigenaar van deze voorwerpen. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak gedeeltelijk vernietigd en de zaak terugverwezen voor een nieuwe beslissing over de verbeurdverklaring van de kledingstukken.

Conclusie

Nr. 11/01134
Mr. Knigge
Zitting: 11 december 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 18 februari 2011 verdachte wegens "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden. Voorts heeft het Hof inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten één vliegticket, één instapkaart van Turkish Airlines en twintig kledingstukken, verbeurdverklaard.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.(1)
3. Namens verdachte heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1. Het middel keert zich tegen de motivering van het bewezenverklaarde opzet.
4.2. Ten laste van verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"zij op 4 mei 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne."
4.3. Ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2011 heeft de raadsman van verdachte bepleit dat verdachte geen opzet had op de invoer van de heroïne. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd - kort gezegd - dat de moeder van verdachte (medeverdachte [medeverdachte]) met [betrokkene 1] de afspraak had gemaakt dat [betrokkene 1] voor haar, [medeverdachte], en verdachte vliegtickets naar Nederland zou kopen, dat [betrokkene 1] op de dag van vertrek, op het vliegveld, aan [medeverdachte] en verdachte een koffer heeft gegeven om mee te nemen voor ene '[...]' in Nederland, dat [betrokkene 1] heeft gezegd dat er kleren in de koffer zaten, dat verdachte niet in de koffer heeft gekeken en dat verdachte dus niet wist dat er drugs in de koffer zaten.
4.4. Het Hof heeft het verweer verworpen en daartoe overwogen dat verdachte door onder deze omstandigheden voor het inchecken van de koffer geen gedegen onderzoek te verrichten naar de inhoud van de koffer, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de koffer verdovende middelen zou bevatten.
4.5. Door de steller van het middel wordt aangevoerd dat 's Hofs verwerping van het verweer onbegrijpelijk is, nu ook indien verdachte wel een onderzoek aan de koffer zou hebben ingesteld, zij niets had kunnen aantreffen, omdat de drugs zich achter een dubbele bodem bevonden.
4.6. Het middel faalt. Het feit dat de drugs misschien niet door verdachte ontdekt zouden zijn als zij de koffer had onderzocht, doet niet af aan het feit dat zij geen onderzoek aan de koffer heeft verricht en dat zij aldus kennelijk op de koop heeft toegenomen dat de koffer drugs zou bevatten.
5. Het tweede middel
5.1. Het middel behelst ten eerste de klacht dat het Hof heeft verzuimd een beslissing te nemen op de vordering van de advocaat-generaal tot het teruggeven aan verdachte van inbeslaggenomen geld.
5.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich de "vordering ter terechtzitting" gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2011. Deze vordering houdt onder meer in:
"De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Amsterdam gezien het vonnis, op 28 augustus 2009 door de Meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te Haarlem rechtdoende in strafzaken, gewezen tegen
[verdachte]
en het daartegen ingestelde beroep;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep;
Vordert, dat het gerechtshof
(...)
en dat het (de) inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp(en) zal (zullen) worden verbeurd verklaard ticket etc.
(...)
teruggegeven aan verdachte: geld."
5.3. De vordering tot teruggave aan verdachte van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geld betreft een kennelijke misslag. Blijkens de "kennisgeving inbeslagneming algemeen" is onder verdachte geen geld in beslag genomen. Blijkens een zich bij de stukken van het geding bevindende "lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" is onder medeverdachte [medeverdachte], de moeder van verdachte, een geldbedrag van € 260 in beslag genomen. De advocaat-generaal is er kennelijk per abuis vanuit gegaan dat onder verdachte geld in beslag is genomen. Het Hof heeft derhalve terecht niet beslist dat 'geld' aan verdachte zal worden teruggegeven. De klacht faalt. (2)
5.4. Het middel keert zich voorts tegen de verbeurdverklaring van twintig stuks kleding.
5.5. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
(...)
Beslissing:
Het hof:
(...)
Verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1.00 STK Vliegticket, nr. [001];
1.00 STK Instapkaart van Turkish Airlines;
20.00 STK Kleding (4 broeken / 1 jurk / 2 truien / 1 polo / 9 shirts / 2 overh)."
5.6. Door de steller van het middel wordt aangevoerd dat het oordeel van het Hof dat de inbeslaggenomen kleding aan verdachte toebehoort niet begrijpelijk is, nu verdachte zelf heeft verklaard dat de koffer waarin de kleding zat van een ander was, terwijl het bagagelabel van die koffer ook niet op naam van verdachte stond.
5.7. Die klacht komt mij in het licht van de bewijsvoering gegrond voor. Aannemelijker lijkt mij dat de kleding toebehoorde aan iemand die met het gebruik daarvan als dekmantel bekend was (art. 33a lid 2 Sr), maar dat is niet wat het Hof heeft vastgesteld.
5.8. Ik heb mij afgevraagd of de verdachte bij haar klacht een rechtens te respecteren belang heeft. De verbeurdverklaring van kleding die aan een ander toebehoort, raakt de verdachte immers niet. Door die verbeurdverklaring wordt de ander getroffen, maar zijn belang levert kennelijk geen grond voor ambtshalve cassatie op.(3) De lijn in de jurisprudentie is echter dat een verdachte wel kan klagen over een gebrek in de motivering met betrekking tot de eis van toebehoren.(4) Misschien wordt dat anders in zaken die onder het nieuwe, op art. 80a RO gebaseerde regime vallen, maar het lijkt minder juist daarop vooruit te lopen.
5.9. Het middel slaagt ten dele.
6. Het tweede middel slaagt ten dele. De middelen falen voor het overige en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de beslissing tot verbeurdverklaring van twintig kledingstukken, in zoverre tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
1 Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [medeverdachte] (11/04065), in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
2 Ik laat nog daar dat de vordering tot teruggave van het geld geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert en dat, ware dat anders, de verdachte geen belang heeft bij de klacht dat het Hof zonder motivering aan dat standpunt is voorbij gegaan.
3 HR 23 november 2010, LJN BN9197.
4 Zie o.m. HR 12 oktober 2010, LJN BN4241.