Nr. 12/02342 H
Mr. Hofstee
Zitting: 15 januari 2013
1. Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 22 april 2011 met parketnummer 18/650684-10, is de aanvrager wegens 1. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" en 2. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 400 euro subsidiair 8 dagen hechtenis. Voorts heeft de Politierechter de teruggave gelast van een inbeslaggenomen videoband, een en ander zoals in het vonnis omschreven.
2. Namens de aanvrager heeft mr. J. Nijssen, advocaat te Amsterdam, een aanvrage tot herziening van voornoemd vonnis van de Politierechter ingediend.
3. De aanvrage berust op de stelling dat een ander dan de aanvrager indertijd de bewezenverklaarde feiten heeft begaan en gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van de aanvrager. De aanvrage is voorzien van een aantal bijlagen.
4. In de aanvrage wordt aangevoerd dat op 12 juni 2010 bij verhoor betreffende de gebeurtenissen die op 11 juni 2010 hebben plaatsgevonden en die hebben geleid tot verdenking van de onder 1 en 2 genoemde feiten, de broer van aanvrager, [betrokkene 1], de personalia van aanvrager heeft opgegeven en dat deze broer die gegevens makkelijk kon verstrekken omdat de twee broers toen op hetzelfde adres woonden.
5. Voor zover voor de beoordeling van de aanvrage van belang, is bij de aanvrage een ondertekend schrijven d.d. 23 april 2012 van [betrokkene 1] gevoegd, waarin hij verklaart dat hij, en niet zijn broer [aanvrager], na de voetbalwedstrijd op 11 juni 2010 is gearresteerd door de politie te Groningen en dat hij bij het verhoor op 12 juni 2010 de personalia van zijn broer [aanvrager] heeft opgegeven (bijlage 12 van de aanvrage).
6. Aanvragen tot herziening als de onderhavige - waarbij iemand pas later opgeeft zich eertijds te hebben uitgegeven voor zijn broer die in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld en daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld hoewel hij wel op de hoogte was van de terechtzitting in eerste aanleg - nodigen naar mijn mening uit tot een kritische beoordeling en dus tot enig nader onderzoek naar de feiten.
7. Om die reden heb ik in mijn schrijven van 25 september 2012 het College van procureurs-generaal verzocht:
1) zowel [aanvrager] als [betrokkene 1] opnieuw te doen horen door een verbalisant die bij de aanhouding of het verhoor van de verdachte aanwezig is geweest zodat deze in het door hem/haar op te maken proces-verbaal zal kunnen relateren of hij/zij [aanvrager] dan wel [betrokkene 1] als de bedoelde verdachte herkent;
2) na te gaan of de aangehouden persoon zich ten tijde van de aanhouding respectievelijk het verhoor op enigerlei wijze heeft gelegitimeerd;
3) na te gaan op welke adressen [aanvrager] en [betrokkene 1] op het moment van aanhouding woonachtig waren, dan wel verbleven;
4) alle onderzoekshandelingen te verrichten die voor de beantwoording van voornoemde vragen noodzakelijk worden geacht.
8. Blijkens de antwoordbrief van het College van procureurs-generaal van 7 november 2012 heeft de politie [betrokkene 1] niet kunnen traceren en horen. Bij deze antwoordbrief zijn gevoegd een proces-verbaal van verhoor van de aanvrager [aanvrager] d.d. 26 oktober 2012, op ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1], hoofdagent van Politie Groningen, een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 november 2012, op ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] voornoemd en een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2012, op ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2], brigadier van Politie Groningen, en [verbalisant 3], hoofdagent van Politie Groningen. Deze processen-verbaal houden in, voor zover hier relevant:
als verklaring van de aanvrager [aanvrager] (proces-verbaal van verhoor): (i) dat hij destijds door psychische problemen geen aandacht had geschonken aan poststukken waaruit hem (achteraf) bleek dat hij moest voorkomen, (ii) dat zijn broer [betrokkene 1] hem, [aanvrager], had verteld dat hij, [betrokkene 1], in 2010 was aangehouden voor belediging waarbij hij de gegevens van [aanvrager] had opgegeven en toen in een cel een televisie had vernield, (iii) dat zijn broer [betrokkene 1] geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft, hij niet weet waar zijn broer verblijft en hij onregelmatig contact met zijn broer heeft, (iv) dat hij in juni 2010 woonachtig was aan de [a-straat 1] te Hoogezand, (v) dat zijn broer op dat moment bij een voor hem, [aanvrager], onbekende persoon inwoonde in de wijk Beijum en (vi) dat hij niet degene is geweest met wie de verbalisant destijds in verhoor heeft gezeten.
als verklaring van de verbalisant [verbalisant 1] (proces-verbaal van bevindingen): - dat zij na de bedoelde aanhouding in 2010 het verhoor heeft afgenomen maar zich niet meer kan herinneren wie er op dat moment voor haar zat; - toen [aanvrager] onlangs (op 26 oktober 2012, AG) voor haar zat hij haar niet bekend voorkwam; - haar uit raadpleging van het computersysteem BV-I bleek dat (zo begrijp ik, AG) [aanvrager] ten tijde van de aanhouding woonachtig was op de [a-straat 1] te Hoogezand en [betrokkene 1] toen, dat wil zeggen van 11 januari 2006 tot 17 december 2010, stond ingeschreven op de [b-straat 1] te Groningen, een pand van het Leger des Heils voor de dagopvang voor dak- en thuislozen;
- zij tevergeefs heeft geprobeerd via de aanvrager [aanvrager] achter de gegevens van [betrokkene 1] te komen; - zij aan verzoeker [aanvrager] gevraagd heeft zijn moeder om meer informatie te benaderen maar sindsdien niets meer van verzoeker heeft vernomen; - zij aan de collega's uit Hoogezand een e-mail heeft gestuurd met de vraag of iemand de verblijfplaats van [betrokkene 1] wist, maar daarop geen reactie heeft gekregen.
als verklaring van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (proces-verbaal van bevindingen) dat zij [aanvrager] hebben aangehouden doch zich over de vaststelling van de identiteit niets kunnen herinneren omdat het feit in 2010 is gepleegd.
9. In een namens mij verzonden e-mail d.d. 4 december 2012 heb ik de verbalisant [verbalisant 1] verzocht een laatste poging te doen tot het achterhalen van de verblijfplaats van [betrokkene 1]. Uit het naar aanleiding van dit verzoek opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van deze verbalisant d.d. 3 januari 2013 blijkt dat de politie daarin niet is geslaagd.
10. Op grond van de voormelde antwoordbrief van het College van procureurs-generaal van 7 november 2012 en het voormelde proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] van 3 januari 2013 dat [betrokkene 1] niet is te traceren, meen ik thans te kunnen afzien van verder onderzoek naar de feiten door de politie en tot een conclusie in de onderhavige herzieningszaak te kunnen komen.
11. Naar mijn mening staat vast dat de onderhavige aanvrage enkel is gebaseerd op de verklaring van [betrokkene 1], die naar ik aanneem inderdaad de broer van de aanvrager [aanvrager] is, en de verklaring van [aanvrager]. Geen van deze verklaringen is nader onderbouwd door verifieerbare feiten die aannemelijk zouden kunnen maken dat [betrokkene 1] inderdaad de persoonsgegevens van zijn broer, aanvrager [aanvrager], heeft opgegeven bij zijn aanhouding. Weliswaar heeft de verbalisant [verbalisant 1] bij gelegenheid van het verhoor van [aanvrager] op 26 oktober 2012 in haar proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat [aanvrager] haar niet bekend voorkwam, maar dat leidt, lijkt mij, niet tot de gevolgtrekking dat dus [aanvrager] niet de destijds door haar verhoorde verdachte is geweest, te minder nu zij [betrokkene 1] in het kader van de aanvrage en mijn schriftelijk verzoek aan het College van procureurs-generaal niet heeft kunnen waarnemen.
12. Staan blijft dat de aanvrage enkel steunt op de, ook na het nadere feitenonderzoek door de politie, niet verifieerbare verklaring van [betrokkene 1] dat hij zich heeft uitgegeven voor zijn broer, de aanvrager [aanvrager]. Deze enkele verklaring van [betrokkene 1] kan naar mijn inzicht niet opleveren het ernstige vermoeden dat de rechter aanvrager zou hebben vrijgesproken, was hij van die omstandigheid op de hoogte geweest.(1) Derhalve meen ik dat de aanvrage ongegrond moet worden verklaard.
13. Ten overvloede merk ik op dat ik bij mijn standpunt in aanmerking heb genomen dat mij is opgevallen dat de gezette handtekeningen onder de schriftelijke verklaring van [betrokkene 1] d.d. 23 april 2012 en onder de politieverklaring van [aanvrager] d.d. 12 juni 2010 op elkaar lijken en op het eerste gezicht afwijken van de handtekening die is geplaatst op de akte van uitreiking behorend bij de mededeling van de uitspraak van de politierechter d.d. 2 juni 2011, die in persoon is uitgereikt aan [aanvrager]. Dit punt laat ik hier evenwel verder rusten, niet alleen omdat ik ter zake van vergelijking van handtekeningen (en handschriften) niet deskundig ben, maar ook omdat daarover in de aanvrage met geen woord is gerept en Uw Raad eerder heeft geoordeeld dat het enkele verschil tussen handtekeningen onvoldoende steun geeft aan de stelling dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling en daarom niet het in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2 (oud), Sv(2) bedoelde ernstige vermoeden kan wekken.(3)
14. Deze conclusie strekt ertoe dat de aanvrage tot herziening zal worden afgewezen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 25 mei 2010, LJN BM5547 en HR 10 maart 2009, LJN BH5281.
2 Thans art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
3 HR 22 december 2009, LJN BK7192.