ECLI:NL:PHR:2013:BZ5664
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatie over tijdigheid van grieven en voeging in verknochte procedures
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, staat de vraag centraal of het tijdig indienen van grieven kan worden achterwege gelaten wanneer er een incidentele vordering tot voeging wordt ingesteld in verband met verknochtheid met een andere procedure. De zaak betreft een hoger beroep dat door Saldal B.V. en Wiener Groep B.V. is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Breda, waarin Saldal niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vorderingen en Wiener Groep gedeeltelijk niet-ontvankelijk. De Hoge Raad behandelt de vraag of de vordering tot voeging eerst en vooraf behandeld moet worden, zoals bepaald in artikel 209 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.).
De feiten van de zaak zijn als volgt: na een aantal uitstelverzoeken voor het indienen van de memorie van grieven, heeft het hof geoordeeld dat Saldal c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep omdat zij geen grieven hebben ingediend. De incidentele vordering tot voeging werd door het hof afgewezen. Saldal c.s. hebben cassatie ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoeren dat het hof eerst de vordering tot voeging had moeten behandelen.
De Hoge Raad overweegt dat er geen bijzondere wettelijke regel is die vereist dat de incidentele vordering tot voeging eerst en vooraf moet worden behandeld. De maatstaf van artikel 209 Rv. biedt ruimte voor de rechter om te beslissen dat het incident niet eerst en vooraf wordt uitgeprocedeerd, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het hof dat het recht van Saldal c.s. om van grieven te dienen is vervallen, niet onjuist is. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.