ECLI:NL:PHR:2013:BZ6520

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/02302
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake opzet bij poging tot moord met vuurwapen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 25 april 2012. De verdachte was beschuldigd van poging tot moord op een persoon genaamd [slachtoffer] door met een vuurwapen op hem te schieten. Het hof had vastgesteld dat de verdachte op 18 augustus 2010 in Rotterdam met opzet op [slachtoffer] had geschoten, waarbij deze door een kogel in zijn oksel en/of schouder was geraakt. De verdachte voerde aan dat er sprake was van noodweer of noodweerexces, omdat hij had geschoten ter verdediging van zijn zoon, die met een vuurwapen op een groep afging. De vader van de verdachte was geraakt tijdens een worsteling met de dader, wat volgens de verdediging zou betekenen dat er geen opzet was.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeerde dat het hof niet had hoeven ingaan op het verweer van de verdachte, omdat de bewijsmiddelen voldoende steun boden voor de conclusie dat de verdachte met opzet handelde. De verdediging stelde dat het opzet niet uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid, maar het hof had vastgesteld dat de verdachte eerder had laten zien op [slachtoffer] te willen schieten. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De conclusie strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

Conclusie

Nr. 12/02302
Mr. Vellinga
Zitting: 19 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het beroep in cassatie van verdachte heeft betrekking op een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 25 april 2012.
2. Het eerste middel houdt in dat het onder 2 bewezenverklaarde opzet niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid terwijl het Hof voorts heeft verzuimd te responderen op het verweer dat bedoeld opzet ontbrak.
3. Het Hof heeft onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 18 augustus 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] door een kogel in zijn oksel en/of zijn schouder is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid"
4. Volgens de toelichting op het middel kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte met het opzet [slachtoffer] van het leven te beroven met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten, en wel omdat het wapen afging tijdens de worsteling tussen [slachtoffer] en verdachte.
5. Het middel miskent echter dat bewijsmiddel 8 inhoudt dat verdachte het vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer] zitten en de trekker overhaalde, dat het wapen toen weigerde en tijdens het worstelen opnieuw werd geschoten. Hieruit heeft het Hof zonder meer kunnen afleiden dat verdachte met het opzet [slachtoffer] van het leven te beroven op [slachtoffer] heeft geschoten, ook al heeft dat schieten plaatsgevonden tijdens een worsteling tussen [slachtoffer] en verdachte. Verdachte had immers tijdens die worsteling al eerder laten zien op [slachtoffer] te willen schieten.
6. Het Hof heeft niet afzonderlijk behoeven in te gaan op het bij pleidooi gevoerde verweer voor zover inhoudende:
"Het is aannemelijk dat op de zoon is geschoten omdat hij met een vuurwapen op de groep afging en dat dus is geschoten ter verdediging van andermans leven: Er is sprake van noodweer of noodweerexces.
De vader is geraakt nadat hij zich op de dader wierp en tijdens de worsteling het wapen afging: Geen opzet.
Dat is allemaal van belang voor de dader."
De stelling dat bij verdachte het opzet ontbrak is immers nauwelijks onderbouwd. Bovendien vindt het zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder in bewijsmiddel 8.
7. Het tweede middel klaagt terecht dat onder 3 is bewezenverklaard dat op of tegen verdachtes hoofd is geslagen terwijl dat niet blijkt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Tot vernietiging van het bestreden arrest behoeft dit niet te leiden omdat dit onderdeel uit de bewezenverklaring kan worden weggelaten zonder tekort te doen aan de rechtens beschermde belangen van de verdachte. Mede in aanmerking genomen dat het Hof blijkens de strafmotivering bij de bepaling van de hoogte van de straf niet heeft meegewogen dat [slachtoffer] op en/of tegen het hoofd is geslagen worden de aard en de ernst van het onder 3 bewezenverklaarde niet aangetast door het weglaten van bedoeld onderdeel van de bewezenverklaring.
8. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
9. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG