ECLI:NL:PHR:2013:BZ6523

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/04190
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake verkeersdelict en causaliteit bij medische missers

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gedateerd 28 december 2011. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval waarbij een voetganger om het leven kwam. Het eerste middel in het cassatieberoep betreft de ontoereikende weerlegging van het verweer dat er geen causaliteit was tussen de handelingen van de verdachte en het overlijden van de voetganger, omdat er sprake zou zijn van een medische misser. Het hof heeft echter overwogen dat, zelfs als er een medische fout was gemaakt in de behandeling van de voetganger, het overlijden redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere jurisprudentie, waarbij het hof concludeert dat het verweer van de verdachte niet voldoende onderbouwd was.

Het tweede middel richt zich tegen de overweging van het hof dat, hoewel er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte met zijn handelen zijn eigen leven in gevaar wilde brengen, hij als bestuurder van een personenauto in een verkeersongeval met een zwakkere verkeersdeelnemer, in dit geval de voetganger, niet de noodzaak had om dit risico af te wegen. Het hof verduidelijkt dat de verdachte in deze situatie de sterkere verkeersdeelnemer was en dat het ontbreken van bewijs dat de verdachte bereid was zijn eigen leven in gevaar te brengen, geen afbreuk doet aan het bewijs van opzet op de dood van de voetganger.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de klachten van de verdachte geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De zaak eindigt met de strekking tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

Conclusie

Nr. 12/04190
Mr. Vellinga
Zitting: 19 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het beroep in cassatie van verdachte heeft betrekking op een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 28 december 2011.
2. Het eerste middel klaagt over ontoereikende weerlegging van het beroep op het ontbreken van causaliteit omdat er sprake was van een medische misser.
3. Door - zij het ten overvloede - te overwegen dat ook in het geval er sprake zou zijn geweest van een medische fout in de behandeling van [betrokkene] het overlijden van [betrokkene] redelijkerwijs aan verdachte is toe te rekenen heeft het Hof dit verweer toereikend gemotiveerd verworpen; vgl. HR 7 mei 1985, NJ 1985, 821, m.nt. 't H. Daarom kan buiten beschouwing blijven of het Hof op goede gronden heeft geoordeeld dat aan het beroep op een medische misser geen nadere uitleg is gegeven.
4. Het tweede middel richt zich tegen de overweging van Hof dat juist moge zijn dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte met zijn handelswijze zijn eigen leven in de waagschaal wilde stellen, maar dat verdachte als bestuurder van een personenauto in een verkeersongeval met een zwakkere verkeersdeelnemer een dergelijk risico niet heeft behoeven af te wegen.
5. Het oordeel van het Hof moet als volgt worden begrepen. De verdachte stond, als bestuurder van een personenauto de sterkere verkeersdeelnemer ten opzichte van de voetganger als zwakkere verkeersdeelnemer, anders dan de bestuurder in het geval dat ten grondslag lag aan het door verdachtes raadsman ingeroepen zogenaamde Porsche-arrest(1) niet voor de vraag of hij door zijn manoeuvre zijn eigen leven ook in gevaar zou brengen. Daarom roept het ontbreken van aanwijzingen dat verdachte bereid was met zijn handelswijze zijn eigen leven in de waagschaal te stellen geen twijfel op aan het bewijs van het opzet op de dood van de voetganger, en wel omdat de onderhavige manoeuvre - anders dan die van de verdachte in het hiervoor genoemde arrest - verdachtes eigen leven niet wezenlijk in gevaar bracht en hij dus ook niet voor de vraag stond of hij die manoeuvre zou uitvoeren ook al liep hij gevaar daarbij zelf het leven te verliezen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
6. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
7. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199.