ECLI:NL:PHR:2013:BZ8161

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/02058
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak gaat het om de verduistering door de verdachte, die als werknemer bij [B] B.V. werkzaam was, van geldbedragen die toebehoorden aan zijn werkgever, [A] B.V. De verdachte is op 19 april 2011 door het Gerechtshof te Leeuwarden veroordeeld tot een werkstraf van 220 uren, subsidiair 110 dagen hechtenis, wegens verduistering. Daarnaast is aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de vordering van de benadeelde partij, [A] B.V., tot een bedrag van € 7.304,- is toegewezen. Deze vordering bestond uit kosten die zijn gemaakt voor een intern en extern onderzoek naar de verduistering, alsook de huur van een bewakingsset. De benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd en haar vordering in hoger beroep voortgezet.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het strafbare feit, niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de kosten die door de werkgever zijn gemaakt om het strafbare feit aan het licht te brengen, als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt. Het Hof heeft niet de exacte hoogte van de verduistering vastgesteld, maar gaat ervan uit dat deze in elk geval duizenden euro's heeft bedragen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, aangezien er geen gronden zijn aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest zouden leiden.

De zaak benadrukt het belang van de schadevergoeding aan benadeelde partijen in strafzaken en de voorwaarden waaronder dergelijke vorderingen kunnen worden toegewezen. De Hoge Raad bevestigt dat kosten die zijn gemaakt voor het vaststellen van schade en aansprakelijkheid, onder bepaalde voorwaarden voor vergoeding in aanmerking komen.

Conclusie

Nr. 11/02058
Mr. Vegter
Zitting 19 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Leeuwarden bij arrest van 19 april 2011 wegens "verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een werkstraf van 220 uren, subsidiair 110 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 7.304,- en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Mr. G.C. Pol, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1. Het middel behelst de klacht dat het oordeel van het Hof dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht en/of dat de schade is toegebracht door het strafbare feit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk is.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2007 tot en met 21 januari 2008 in de gemeente Emmen opzettelijk geldbedragen, die toebehoorden aan [A] B.V., en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer bij [B] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
3.3. Deze bewezenverklaring rust onder meer op het volgende bewijsmiddel:
"Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 februari 2008, nummer PL032S/08-115995 (pagina 9 e.v. van het dossier), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
als verklaring van [betrokkene 1], general manager van [A] B.V.:
Ik doe aangifte van verduistering in dienstbetrekking. De verdachte heeft zich zonder enig recht of toestemming een goed opzettelijk toegeëigend wat hij uit hoofde van een dienstbetrekking onder zich had. Het goed behoort in eigendom toe aan [A] B.V. (het hof begrijpt: [A] B.V.) gevestigd te Emmen. Op dit park is in het hoofdgebouw een bruin café ondergebracht. In dit café zijn 2 gokkasten opgesteld. De bedoelde gokkasten zijn geplaatst door het bedrijf [C]. Een medewerker van genoemd bedrijf komt één keer per maand om de betalingen te verwerken. Onze gegevens - de tellerstanden en de inkomsten daaruit - gaan naar de boekhouder. Op een gegeven moment bleek dat wij meer moesten betalen dan dat wij ontvingen. Na intern onderzoek, dat niets opleverde, hebben wij via een recherchebureau een camera boven genoemde gokkasten laten plaatsen. Op de beelden is de mij bekende [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1963, te zien. [Verdachte] is in februari 2004 bij ons komen werken. Op 22 januari 2008 heb ik [betrokkene 2] en [betrokkene 3], werkzaam bij voornoemd recherchebureau, uitgenodigd om met [verdachte] een gesprek aan te gaan."
3.4. Het bestreden arrest houdt wat betreft de vordering van de benadeelde partij in:
"Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [A] B.V. zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens het voegingsformulier vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 38.907,92.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar tot een bedrag van € 7.304,- (bestaande uit de kosten voor het arbeidsloon met betrekking tot het interne onderzoek à € 3.589,-, de huur van een bewakingsset à € 140,- en kosten van het rechercheonderzoek à € 3.575,-), nu deze kosten zijn gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen en derhalve als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt. Deze schade kan aan verdachte worden toegerekend. Het hof verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, aangezien een juiste vaststelling van die post, meer specifiek: de hoogte ervan, in het licht van de betwisting door de verdachte nader onderzoek vergt dat het bestek van dit strafgeding te buiten gaat. In zoverre levert de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op en dient de benadeelde partij te worden verwezen naar de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken."
3.5. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in art. 51a, eerste lid, Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit als bedoeld in art. 361, tweede lid onder b, Sv. Indien daarvan sprake is komen ingevolge art. 6:96, tweede lid onder b, BW als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
3.6. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte geldbedragen van zijn werkgever heeft verduisterd. De precieze hoogte van de buit heeft het Hof niet vastgesteld, maar het Hof gaat er (op pagina 5 van het arrest) vanuit dat de buit in elk geval duizenden euro's heeft bedragen. Het oordeel van het Hof dat de kosten die door de werkgever, [A] B.V., als benadeelde partij zijn gemaakt om het strafbare feit aan het licht te brengen - te weten de kosten voor een intern en extern onderzoek, alsmede de kosten die zijn gemaakt voor de huur van een bewakingsset - in het onderhavige geval moeten worden aangemerkt als rechtstreekse schade in de zin van art. 361, tweede lid onder b, Sv geeft, mede in het licht van art. 6:96, tweede lid onder b, BW, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.(1)
3.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Het middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 22 april 2008, LJN BB7077, NJ 2008/468 m.nt. Borgers en HR 8 januari 2013, LJN BY5333.