ECLI:NL:PHR:2013:BZ8165

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/03120
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeker veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet met betrekking tot herkenning door verbalisanten

In deze zaak gaat het om een verzoeker die door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 31 maart 2011 is veroordeeld voor twee overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. De eerste overtreding betreft artikel 8, waarvoor de verzoeker een geldboete van € 850,- kreeg opgelegd, subsidiair 17 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden. De tweede overtreding betreft artikel 107, eerste lid, waarvoor de verzoeker is veroordeeld tot 2 weken hechtenis. De zaak heeft samenhang met een andere zaak, genummerd 11/03121, en beide zaken worden gelijktijdig behandeld. De advocaat van de verzoeker, mr. J.J.D. van Doleweerd, heeft één middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt geklaagd dat het Hof onvoldoende heeft gereageerd op het standpunt van de verdediging dat de herkenning door de verbalisanten twijfelachtig is.

De Hoge Raad overweegt dat het middel vruchteloos is voorgesteld. Het Hof heeft in zijn arrest voldoende gemotiveerd dat de herkenning van de verzoeker door de verbalisanten niet alleen is gebaseerd op hun proces-verbaal van bevindingen, maar ook op de verklaring van een getuige die de auto aan de verzoeker had uitgeleend. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof, dat het redelijkerwijs uitgesloten is dat een ander dan verzoeker de bestuurder van de auto was, niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring voldoende met redenen is omkleed en dat er geen gronden zijn gevonden om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 11/03120
Mr. Hofstee
Zitting: 5 maart 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Verzoeker is bij arrest van 31 maart 2011 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "1. Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van € 850,-, subsidiair 17 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden en wegens "2. Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 2 weken.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/03120 en 11/03121. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verzoeker heeft mr. J.J.D. van Doleweerd, advocaat te Amersfoort, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat het Hof niet, althans onvoldoende, heeft gereageerd op het door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de herkenning door de verbalisanten twijfelachtig is, zodat het arrest niet voldoende met redenen is omkleed.
5. Het middel is vruchteloos voorgesteld. Daargelaten de vraag of hetgeen de verdediging op 's Hofs terechtzitting naar voren heeft gebracht valt aan te merken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv(1), heeft het volgende te gelden. Het middel ziet eraan voorbij dat het Hof - zoals ook al volgt uit zijn in het bestreden arrest opgenomen bijzondere bewijsoverweging - aan zijn bestreden oordeel niet alleen ten grondslag heeft gelegd het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten (bewijsmiddel 1), inhoudende de ambtshalve herkenning van verzoeker. Het oordeel van het Hof dat het redelijkerwijs uitgesloten is dat een ander dan verzoeker de bestuurder van de betreffende personenauto was, is mede gegrond op de eveneens voor het bewijs gebezigde verklaring van de getuige [getuige 1] (bewijsmiddel 3), inhoudende dat hij de auto, waarvan hij de eigenaar is, aan verzoeker had uitgeleend. Bovendien wijs ik erop dat voornoemd proces-verbaal van bevindingen als eigen waarneming van de verbalisanten inhoudt dat zij de door hen als bestuurder van de auto herkende persoon - welke persoon na te zijn aangehouden verzoeker bleek te zijn (bewijsmiddel 2) - van die auto zagen wegrennen.
6. Dat het Hof op grond van voornoemde omstandigheden heeft geoordeeld dat redelijkerwijs is uitgesloten dat een ander dan verzoeker de bestuurder van de betreffende personenauto was, acht ik niet onbegrijpelijk. Door aldus te overwegen heeft het Hof de verwerping van het standpunt dat verzoeker niet de bestuurder van de betreffende personenauto is geweest, toereikend gemotiveerd weerlegd. De bewezenverklaring is dan ook voldoende met redenen omkleed.
7. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Ik meen van niet, nu de raadsman slechts twijfels heeft geuit.