1 HR 12 juli 2011, LJN BP6878, NJ 2012/78 m.nt. N. Keijzer; HR 11 oktober 2011, NJ 2012/79 m.nt. Keijzer; HR 5 maart 2013, LJN BZ3230 en BZ3257.
2 Stb. 1993, 368 (Kamerstukken 22 494).
3 Stb. 2007, 498 (Kamerstukken 30 523). Zie art. 35 van de Invoeringswet Binnenvaartwet, Stb. 2008, 157 (Kamerstukken 31 291); grotendeels in werking getreden op 1 juli 2009, doch met uitzondering van art. 48 en 49 van de Binnenvaartwet en art. 24a en 27 lid 2 van de Invoeringswet Binnenvaartwet (Stb. 2009, 164, art. 50).
4 In het aanvankelijke wetsvoorstel betreft dit art. 3.3.1 van de Binnenvaartwet (Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 523, nr. 2, p. 7).
5 Stb. 2009, 558. De overwegingen van het Hof lijken aan deze gefaseerde inwerkingtreding voorbij te zien en uit te gaan van algehele wetswijziging per 1 juli 2009.
6 Dat is na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding geweest. De betekening van de inleidende dagvaarding bevindt zich weliswaar niet bij de stukken, maar de eerste zitting in eerste aanleg vond reeds plaats op 18 september 2009.
7 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 523, nr. 3 (MvT), p. 27.
8 HR 5 maart 2013, LJN BZ3230 en BZ3257.
9 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 523, nr. 3 (MvT), p. 3-4, p. 27-28.
10 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 291, nr. 3 (MvT), p. 4.
11 Vgl. HR 11 oktober 2011, NJ 2012, 79 m.nt. Keijzer, waarin de HR aannam dat er geen sprake was van een verandering van inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van het voor de wetswijziging begane strafbare feit, maar dat de regels van het sanctierecht wel ten gunste van verdachte waren veranderd.
12 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 523, nr. 3 (MvT), p. 37 (ad art. 3.3.1; in het voorstel van wet het equivalent van art. 22 Binnenvaartwet). Net als bij de Wet vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart is ook bij de Binnenvaartwet voor de reikwijdte aansluiting gezocht bij hoofdstuk 23 van de bijlage bij het Beluit Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 (ROSR 1995).
13 Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 523, nr. 3 (MvT), p. 38.
14 Exploitatiewijze A1 is in art. 1 lid 1 onder r van het (destijds geldende) Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart als volgt gedefinieerd: "exploitatiewijze waarbij de vaartijd van een schip per 24 uur, blijkens de op die periode betrekking hebbende aantekening in het vaartijdenboek, bedoeld in artikel 25, onderdeel a, ten hoogste 14 uur dan wel overeenkomstig artikel 9, 16 uur bedraagt."
15 Een door de raadsman in eerste aanleg als bijlage 3 bij de pleitnota overgelegd certificaat houdt overigens in dat de uitrusting van het vaartuig voldoet aan art. 23.09 lid 1.2 van de Bijlage bij het Besluit Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 (Besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996, 127, ingetrokken per 1 juli 2009): dat is uitrustingsstandaard S2.
16 Art. 12a, tweede lid, van het Besluit vaartijden en bemanningssterkte binnenvaart.
17 Tussen de lichtmatroos en matroos bestaat een verschil in bekwaamheidseisen. Kort gezegd komt het erop neer dat de lichtmatroos tenminste 15 jaar is en in de leer, terwijl de matroos minimaal 17 jaar is en dan met goed gevolg de beroepsopleiding heeft afgerond of tenminste 19 jaar is en dan beschikt over drie jaar relevante ervaring (artikel 23.02 van de Bijlage bij het Besluit Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995).